VERTELLING VAN EEN VEEARTSENVROUW In september 1938, nu 44 jaren geleden, stapten mijn man en ik aan boord van de "Sloet van der Beele" een KPM- P' dat ons naar Padang bracht. Voor mij was het mijn eerste bootreis. Twee weken na ons trouwen in Bogor gingen wij naar de standplaats van mijn man, Goenoeng Toea in Zuid-Tapanoeli een klein dorpje diep in het binnenland van Noord-Sumatra. lapanoeu, SThommlTd8 Tandjoen9P;iok-Padan3 was( niet helemaal vlekkeloos verlopen. Er stond nogal een hoge zee. De boot schommelde erg, vooral toen we met enkele officieren aan tafel zaten voor het avondeten. Plotseling met een "excuseer me" stond mijn man op en rende zijn hut binnen. Verbaasd keek ik hem na. Wat in mii omging was niet moeilijk te raden. Ik was zó maloe en onzeker. Ik was nog onervaren en alles was nog zo nieuw voor CVI Uk ^ero 9 e lk m'J 00k en ging naar mijn hut. Daar lag meneertje gekleed en wel languit op bed, zeeziek Gelukkig kregen we ons eten in de hut, wat toastjes en thee. zeezieK Twee dagen later voeren we Emma- haven binnen. Onze chauffeur, Pa- moentaran, wachtte ons op in de oude Chevrolet van mijn man. Hij zou ons verder landinwaarts brengen. Het wa ren grote afstanden die we hadden af te leggen. Langs de route genoot ik van het grootse natuurschoon met haar prachtige bossen, afgewisseld door diepe ravijnen en liefelijke dalen. De eerste dag logeerden we in Fort de Koek in een goed hotel. We ge noten van de uitzonderlijk prachtige omgeving en van het koele klimaat. Op deze plaats zou ik graag hebben willen wonen. Wat was de natuur in het oude Indië toch mooi De volgende dag vervolgden we onze reis naar Padang Sidempoean, waar we in de gouvernements pasanggra- han logeerden. Padang Sidempoean was een redelijk grote plaats met een druk centrum en vele winkels. Het Bestuur werd gevormd door een Assistent Resident met een staf van enige controleurs. Verder woonde er een dokter, de politie, enz. Van deze plaats zouden we later onze wekelijkse boodschappen moeten la ten halen, daar we in Goenoeng Toea niet veel konden krijgen. De enige verbinding van Goenoeng Toea met Padang Sidempoean werd verzorgd door de postautobus van Si Djago. De afstand was niet noemens waardig groot, 65 km slechts, maar door de onvoorstelbaar slechte weg, vooral in de regentijd had de postbus van Si Djago zeker een volle dag nodig. Langs de route werd weieens gestopt om malaka-vruchten te pluk ken, die overal op de padang (vee weide) volop te krijgen waren. De malakaboom was een in het wild groei ende taaie heester met fijne blaadjes. De vruchten, zo groot als een flinke knikker, werden graag gegeten in deze eindeloze, warme veeweiden. Ze hadden een nogal wrange smaak met een zoete nasmaak en waren zeer dorstlessend. Na een vermoeiende reis van 3 dagen kwamen we eindelijk in Goenoeng Toea. De chauffeur stopte voor het huis, waarin ik ruim een jaar zou gaan wonen. Toen ik het huis zag, dat op houten palen stond en voorzien was 24 van een smalle houten trap, bekeek ik het met gemengde gevoelens van verbazing en lichte teleurstelling. Was dit het huis van een veearts? Hij zou toch wel een betere woning mogen hebben. Als stadsmeisje uit Java wist ik niet, dat praktisch alle huizen op Sumatra op palen waren gebouwd. Nadat ik het huis binnenging viel plotseling alle teleurstelling weg; dankzij de vele uren die mijn man besteed had om het huis een knus en geriefelijk aan zien te geven. Vooral de vloermat van gespleten rotan, gelegd over het ge hele huis vond ik heel erg mooi. Ook het nieuwe meubilair gemaakt van La- gobotihout (mahonie) was prachtig en ik voelde mij echt senang. Minder senang waren de twee jongens, die mijn man in zijn boedjangtijd als hulpjes in de huishouding had ge nomen. De één moest het huis doen en het eten koken; de andere was kebon en toekang timba aer om het badwater op peil te houden uit de put in onze tuin. Er was in Goenoeng Toea nergens waterleiding te vinden, noch elektriciteit. De kebon kreeg verder als taak de verzorging van alle storm- kinglampen, lampoe templek en stal lantaarns. Mijn man had ook een poes, die niet zo sympathiek voor mij was. Een keer kreeg ik een knauw van het dier. Van schrik gaf ik haar een schop, waarna ze wegrende om nooit meer terug te komen. Ook de beide jongens verdwenen na ruim een maand met de noorderzon. Daar stond ik dan alleen met het huis houden. Ik vond het zeker erg dat ik geen hulp had, maar van de andere kant was het toch fijn om mijn huis houden zelf te reilen. Aan Si Djago gaf ik mijn eerste bestellingen mee. De postbus vertrok vroeg van G. Toea om pas de volgende avond terug te keren. Reikhalzend keek ik dan naar die postbus uit. In de regentijd kwam het veelvuldig voor, dat de post erg verlaat was, ja zelfs een dag later aankwam. Maar iedere keer was ik blij als Si Djago weer binnen was. Dan kon ik mijn bestellingen en bood schappen in ontvangst nemen om de spen weer aan te vullen. Ook een stapel kranten van een weekje oud, tijdschriften en vooral brieven van de familieleden uit Java werden met blijd schap ontvangen. De dienstbrieven voor mijn man werden meestal gelijk tijdig bezorgd. Nadat ik alles gesor teerd had nam ik er de tijd voor om de brieven uitgebreid te lezen en te herlezen, dikwijls met een traantje in mijn ogen. Wat voor mij minder prettig was, wa ren de steeds terugkerende tournees, die mijn man maandelijks had te ma ken. Meestal bleef hij twee weken achtereen weg, maar af en toe moest hij zelfs 3 weken van huis wegblijven bij gevallen van veeziekte-bestrijding. De meeste tournees werden te paard en te voet gemaakt, af en toe per auto. In een khakipak met puttees om de be nen, zware laarzen en een witte helm hoed op die ik hem zo djempol vond staan, passend bij zijn praktijkwerk. Zo vertrok hij met één of meer man- tries en enige helpers, die de pakpaar den onder hun hoede namen. De last paarden droegen de groengeverfde tourneeblikken, die gevuld waren met medicamenten, spuiten en ander ma teriaal. Verder werd een volledige tournee-uitrusting meegenomen z.a. klamboe, kleren, eetgerei, petroleum, komfoortje en vooral niet te vergeten een paar stallantaarns, die aan het puntje van de pikoelan gehangen bij iedere stap van de drager ritmisch heen en weer zwaaiden. Die dagen waren voor mij eenzame en minder prettige dagen. Overdag had ik genoeg werk, maar de avon den waren moeilijker door te komen. Als gezelschap had ik dan een klein logeetje, een meisje van 8 9 jaar. Zij was het zusje van de chauffeur, "Barlian" geheten. De meisjes uit die streken hadden mooie namen, Barlian, Inten, Emas, enz. In mijn slaapjapon, die haar veel te groot was, sliep ze bij mij in bed. Zo was ik niet alleen en voelde mij ook veel veiliger. Gelukkig duurde de tijd van alleen-zijn niet al te lang. De

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 24