Een verre vriendin De geelgeverfde en ingedeukte taxi van Jakarta reed over- beladen door de door hitte geteisterde straten van Jakarta. Achterin zaten vijf personen, voorin drie. De chauffeur bleek de weg naar een nieuwe buitenwijk van Jakarta niet te kennen. Toko- en warungbedienden boden ons geen oplossing, evenmin wisten de betjak-rijders de weg. We reden in een spinneweb van aanwijzingen. Toen de taxi, na een uur rijden, in het mulle zand van een buitenwijk stilstond, stapten we uit. De hitte had een verfrissende werking op ons. We aanvaardden een voettocht door het zand en vonden uiteindelijk toch de plaats van bestemming. Deze dag zou ik mijn vriendin, met wie ik reeds enige tijd een correspondentie onderhield, bij Pak ontmoeten. Aan gezien wij Pak's huis zo moeilijk konden vinden, rekende ik er maar niet op dat zij de weg daarheen zou vinden. Toen we na een lange dag terugkwamen van de visite, overhandigde oom me een briefje. Het handschrift van Ning herkende ik in één oogopslag. In verzorgd Engels deelde ze mij mee, dat ze het huis van Pak niet had kunnen vinden. Tot tweemaal toe had ze zich naar mijn logeer adres aan de Salemba Raya begeven. Terwijl ik de brief aan het lezen was, begon oom de anderen over het meisje in te lichten. Hij maakte er grapjes over, want de anderen begonnen te lachen. Ik verstond er niets van, aangezien mijn kennis van Bahasa Indonesia beperkt bleef tot 'tolol'. Vlak voordat onze trip over Java een aanvang nam, schreef ik mijn verre vriendin nog een korte brief, Ik verzocht haar langs te komen op de dag, dat ik in Jakarta een sollicitatie gesprek had. Ik was onbekend in Jakarta en had de moed nog niet verzameld alleen per taxi de stad in te gaan. Toen ik na een lange indrukwekkende trip weer op het logeeradres in Jakarta arriveerde, lagen er 2 brieven op mij te wachten. Eén van een vriendin die ik in Solo ontmoet had en 1 van een vriendin uit Japan. Ik was enigszins te leurgesteld, omdat het enthousiasme van mijn Jakartaanse vriendin, mij te ontmoeten, bekoeld leek te zijn. In een laatste poging haar te ontmoeten, schreef ik haar weer een brief. Dit maal verzocht ik haar me te ontmoeten aan de vooravond van mijn vertrek naar Holland. Op het moment dat ik mijn stropdas omdeed, het was na melijk de dag van mijn sollicitatiegesprek, schreeuwde iemand me toe: "Hans, er komt visite voor je I" Mijn stille wens bleek verhoord te zijn, daar stond Ning in de deur opening. We spraken weinig, ik sprak inmiddels sporadisch een woordje Indonesisch en zij was te verlegen om Engels 'te spreken. Allereerst maakte ik kennis met haar vader, die bij een verzekeringsmaatschappij in een van de presti gieuze gebouwen langs de Jalan Thamrin werkt. Mijn be zoek bij een concurrerend verzekeringsbedrijf was uitge steld, dus hadden wij wat meer tijd om samen op te trekken. In de auto van haar vader reden we in het spitsuur naar Jakarta-Kota. Mijn gedachten vermengden zich met de fris se geur uit het flesje op het dashboard. Mijn vriendin liet me een Kamus Inggris-lndonesia zien. Een stille wenk? We spraken echter weinig. Bij de oude haven van Jakarta bezochten we een botenmuseum dat ondergebracht was in een oude opslagplaats. In de koele gewelven bevonden alleen wij ons in het gebouw. De planken vloer kraakte onder onze voeten en de stilte werd bijna pijnlijk. In de spiegeling van de ruiten zag ik ons lopenik aan de iemand vlak voor onze komst de kooi open gezet. Het meest trieste herinneringsbeeld dat me telkens voor ogen komt is dat van een man die huilend en in paniek met gespreide armen en benen steeds tegen de bilikwand van zijn nieuw huisje opsprong, om zo zijn huisje tegen de vlammen van het er naast in brand staande huis te beschermen. Trieste gebeurtenissen waar je toen letterlijk en figuurlijk aan voorbij ging maar nu, zoveel jaren later, pas stil bij blijft staan. Normaal Ik hoop het. Vaak sta ik nu ook stil bij de altijd in angst levende bevol- ene kant van de prauw, zij aan de andere kant. Zo dichtbij en toch zo ver weg. Af en toe spraken we éen woord, maar de stilte deed ons door het museum 'hollen', om maar snel in het rumoer van de Pasar Ikan opluchting te vinden, stemmen te horen. Vanaf de uitkijkpost bij de haven aanschouwden we het leven in de Kota. "That's real life," zei ze opeens. Ik knikte. Van daaruit reden we terug naar het centrum van Jakarta. Via de lift van het Nationaal Monument bereikten we het hoogtepunt. De stad was indrukwekkend, maar de stilte rondom het monument ontlaadde toch enigszins het indrukwekkende. Jakarta leekt te slapen. De wind speelde met onze gedach ten en dreef ons naar elkaar toe. Het was alsof we opeens beseften, dat deze wind, deze lucht, deze ruimte ons over enkele dagen weer zou scheiden. We spraken over Jakarta, over het leven in Indonesië en Nederland. We droomden, zij wellicht in de richting van Europa, ik in de richting van het binnenland. Zodra we weer vaste grond onder onze voeten hadden, vervielen we weer in stilzwijgen. Eenzaam dronk ik een tehbotol. In een eethuisje achter Sarinah, nuttigden we een maaltijd. Althans ik nuttigde'een maaltijd, zij gaf het na enige hap pen al op, om naar haar vader en een vriendin te telefo neren. Voor een vriend moest ik nog een dodol kopen. Ik vroeg haar of ze wist waar ik hier ergens dodol kon krijgen. Bij een toko begon ze te tawar met een vrouw en voordat ik het door had lag er een flinke stapel dodols in mijn han den. Het leek er op alsof ze de winkel had leeggekocht aan dodol, en ik maar denken "hoe toch dit mee te nemen bij de al overbeladen bagage." Tot nu toe had zij alles betaald, terwijl ik haar uitgenodigd had. Ik probeerde me beledigd te voelen, zoals oom enigs zins beledigd was toen ik uitgenodigd door hem, een maaltijd wilde betalen. Zij had echter tot nu toe steeds gewonnen, omdat zij sneller reageerde in haar eigen taal, dan ik dat deed. Later kon ik eindelijk de taxi's betalen, omdat deze haar briefjes van R.p. 10.000 en Rp. 5.000 niet accepteerden. Bij een Toko Pen mas, graaide ik een boek uit haar handen, dat ze wilde kopen. Ze vertrouwde me toe, het boek niet te accepteren als ik het voor haar kocht. Maar toen ik het haar even later ingepakt overhandigde, nam ze het dankbaar aan. Toen we bij oom terugkwamen, bleek ze toch niet zo ver legen te zijn als ik gedacht had. Met oom en de anderen praatte ze voluit in de Bahasa Indonesia. Zij leek opge lucht en ik was opgelucht, omdat we thuis niet nog eens in pijnlijke stiltes vervielen. Op de vallende avond, toen ik het silhouet van een Garuda tegen de ondergaande zon zag, liepen we samen de Salemba Raya af, naar de bushalte. Koeltjes en passief, zonder enige emotionaliteit namen we afscheid van elkaar. Zij verdween in de zwarte uitlaatgas sen van de bus en in gedachten verdwaald liep ik langs het drukke verkeer naar huis. Toen we twee dagen later afscheid namen op Halim, be zegelden we onze vriendschap met een kus. Ik moest denken aan die keer, boven in het Nationaal Monument, toen ik vliegtuigen af en aan zag vliegen op Halim-airport. Daarboven dacht ik: "Over enkele dagen zal ik ook in zo'n vliegtuig zitten en zal mijn vriendin weer een verre vriendin zijn". HANS ANGENENT king buiten de grote steden zodra de zon onder was ge gaan. Angst voor de terreur van de rondzwervende TNI en bendes hield de bevolking in hun huizen gevangen. Zelfs in de door Nederlandse troepen bezette kampongs bleef de bevolking binnen als het donker was. Want zo wist de bevolking: ook de Nederlandse soldaat had in het donker direct de vinger om de trekker van zijn wapen als er een ander dan een wapenbroeder voor zijn loop kwam. En eens zal men naar dat alles terug verlangen. Maar ook zal men zich eens alles herinneren. J. BLOKKER 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 29