Vanaf de sterrenwacht heeft men dus in alle richtingen een
schitterend panorama. Misschien was het uitzicht toch het
mooiste wanneer 's morgens na de waarnemingen voor
zonsopgang de gehele vlakte van Bandoeng in een wolken
laag gehuld was en de vulkaantoppen, de ene na de andere,
begonnen te gloeien in de stralen van de opgaande zon,
en een echt "Alpenglühen" zich ontwikkelde, 's Nachts zag
de Bandoengse hoogvlakte er uit als een diamanten-dia
deem van lichtpunten. (De afstand naar de stad Bandoeng
is slechts omtrent 15 km.)
Er zijn talloze boeken geschreven over het "Indische leven",
en natuurlijk was de nieuwe levenswijze, andere mensen
- niet het minst de aardige, sierlijk gebouwde Indonesiërs -
de nieuwe talen enz., een vreemde ondervinding voor ie
mand uit het "hoge Noorden".
Het klimaat te Lembang moet als zeer aangenaam be
schouwd worden, nooit te warm en nooit te guur. De ge
middelde maximale temperatuur was dus +23 a 24° C, en
de minimale lag ongeveer +14 a 15° C (voor een sterren
kundige die vaak bij —20° C of nog kouder moest waar
nemen gedurende donkere winternachten, was het klimaat
op Lembang bijzonder behaaglijk I). Gedurende heldere
nachten was er zelden wind en daarom konden alle kijkers,
behalve de Bosscha-refractor, opgesteld worden in paviljoe
nen met naar het Noorden afschuifbare plaatijzeren-daken.
Aangezien de vochtigheid te Lembang, zoals overal in de
tropen, groot is, moesten alle kijkers van zeer lange dauw-
kappen voorzien worden.
Vanuit sterrenkundig oogpunt konden de waarnemings
omstandigheden te Lembang over het algemeen als goed
beschouwd worden: ongeveer 50% van de nachten konden
voor waarnemingen gebruikt worden. Gedurende de droge
tijd, vooral de maanden juli en augustus, zelfs niet minder
dan 80%, terwijl in de regentijd (de Westmoesson, d.w.z.
Dr. J. Voute (links) en K. A. R. Bosscha (midden) genomen bij de
officiële overdracht van de Bosscha-refractor op 7 juni 1928. Rechts
mevr. C. C. Erdbrink-Bosscha, een nicht van K. A. R. Bosscha.
oktober-november tot april-mei) soms slechts 30% benut
konden worden. De meeste, waarnemingen werden na mid
dernacht gemaakt en het kon ook in de regentijd mooi
weer zijn met een donkere hemel en rustige sterrenbeelden
waarvan de kwaliteit over het algemeen veel beter was dan
b.v. in Zweden.
De sterrenkundigen op Lembang moesten telkens bereid
zijn om waarnemingen te doen: was er geen maan en het
weer goed, dan zouden fotografische platen opgenomen
worden, en was er maneschijn, dan zouden dubbelsterren
gemeten worden. Bij de waarnemingen had men altijd hulp
van een nachtassistent (een Indonesische "mantri") die het
instrument instelde, meetresultaten opschreef, protocol over
de waarnemingen voerde, enz. Voor de sterrenkundige
moest dit als een uitstekende regeling beschouwd worden,
want hij kon zich dan uitsluitend op de waarnemingen
concentreren, en bij het meten xvan dubbelsterren kon hij
bijvoorbeeld de hele tijd zijn oog voor donkerzien ge
adapteerd hebben.
Aangezien af en toe zwavelgassen vanuit de Tangkoeban
Prahoe werden uitgestoten die ook Lembang bereikten ver
spreidde zich een onaangename lucht over de gehele ster
renwacht en omgeving, en de zilverschalen voor de af
lezing van de instrumenten werden gauw zwart.
Door zijn bijzonder mooie ligging werd de Bosscha Sterren
wacht gauw een bekend toeristendoel en trok vooral zater
dagen en zondagen vele bezoekers, die meestal door onze
werkbaas A. J. Witlox werden rondgeleid. Witlox had uit de
aard der zaak geen sterrenkundige opleiding, maar hij was
een handige werkman die verstand van instrumenten had."
Indertijd beloofde ik Voute een kleine handleiding in ster
renkunde voor onze bezoekers uit te werken, maar dat
werd langzamerhand een boekje, "Op Weg naar het On
eindige", dat in Bandoeng gedrukt werd en uitgegeven door
de Bosscha Sterrenwacht in 1934.
Wij hadden ook een reeks prominente bezoekers, b.v. op
27 december 1928 de toenmalige kroonprins Leopold en
(lees verder volgende pagina)
De koepel van de Bosscha-refractor in 1928.
(Foto: Kreuger Austermiihle, Bandoeng)
7