deling in de gehele Melkweg gekregen. Tijdelijk werkte ook op de sterrenwacht Ir. P. H. Poldervaart van de Topogra fische Dienst in Batavia. Hij heeft in verband met de internationale wereld- longitude in oktober-november 1926 met behulp van het passageinstrument van Carl Bamberg (objectief-opening 9 cm en brandpuntsafstand 90 cm) de nauwkeurige longitude van Lembang bepaald. Dit istrument werd ook later door Poldervaart gebruikt voor nauw keurige tijdsbepalingen in verband met de zwaartekrachtmetingen van Profes sor Dr. F. A. Vening Meinesz ("the Driving Dutchman") die daarbij zijn slingerapparatuur aan boord van een duikboot op Java-Zee benutte (om trent 1929). Dr. H. P. Berlage, indertijd wetenschappelijk medewer ker aan het Koninklijke Magnetisch en Meteorologisch Observatorium in Ba tavia, later buitengewoon hoogleraar bij de Rijksuniversiteit te Utrecht, bracht zijn vakanties op de Bosscha Sterrenwacht door. Berlage had altijd grote belangstelling voor sterrenkunde en vooral voor problemen in verband met het ontstaan van het zonnestelsel. Hij heeft een reeks artikelen over deze vraagstukken in de verslagen van de Koninklijke Nederlandsche Academie van Wetenschappen gepubliceerd (Berlage was een van de eerste die elektrische krachten heeft ingevoerd in de kosmologie). Tenslotte moet men niet vergeten dat de Bosscha Sterrenwacht actief deel genomen heeft in drie totale zonsver duisteringsexpedities: 21 september 1922 (Christmas Island), 14 januari 1926 (Benkoelen) en 9 mei 1929 (Idi, Atjeh, Noord-Sumatra). Aan de expe ditie uitgezonden ter waarneming van de laatstgenoemde zonsverduistering, De schrijver aan het oculaireneinde van de Bosscha-refractor. onder leiding van Dr. H. van der Bilt en Professor Dr. M. Minnaert, hebben vanuit Lembang Dr. Kreiken en ikzelf deelgenomen. Zoals ik reeds verteld heb bestond het werkprogramma van de sterrenwacht hoofdzakelijk uit visuele metingen van zuidelijke dubbelsterren en het meten van helderheden van veranderlijke sterren op fotografische platen. Dit al les beschouwde ik als weinig inspire rend routine werk dat niet tot de meer belangrijke gebieden van de sterren kunde behoorde. Gedurende mijn ver blijf op Lembang heb ik weliswaar enige lichtkrommen van Cepheïden bepaald en, vooral met de Bamberg- Schmidt refractor (van 37 cm opening en 7 m brandpuntsafstand), meer dan duizend dubbelsterren gemeten (om vattende omtrent 4000 epochen). Maar ik verlangde er naar de zuide lijke open sterrenhopen te kunnen on derzoeken. Voor mijn doel zou het uit stekend geweest zijn, indien ik spec- traalplaten met de Astro-UV-Triplet (15 cm opening, 150 cm brandpunts afstand) zou kunnen opnemen. Wij hadden namelijk in Uppsala een iden tieke astrograaf die Bertil Lindblad in dertijd had gebruikt. Deze classifica tie was in Uppsala door vele sterren kundigen gebruikt voor onderzoekin gen van de Melkweg. Ik was ook op de hoogte met de classificatie van Lindblad en nu wilde ik deze op zui delijke sterrenhopen en melkwegstre ken toepassen. Doch ik mocht van Voute geen spectraalplaten voor dit doeleinde opnemen. Heel onverwachts kreeg ik plotseling een kans om platen te kunnen nemen: Ten Bruggencate moest voor zijn spec- traalfotometrische onderzoekingen van Cepheïden nog enkele spectraalplaten hebben die ik op verzoek van Voute zou opnemen. Nu zag ik de gelegen heid om ook platen voor mijzelf op te nemen. Thans, na vijftig jaren, kan ik onthullen dat ik achter de rug van Voute om 19 spectraalplaten en 12 magnitudeplaten met de Astro-UV-Tri plet had opgenomen voordat Voute dit ontdekte. Ik nam dus de spectraal platen van Ten Bruggencate en daar tussen mijn platen van zuidelijke melk wegstreken met een open sterrenhoop in het centrum. Alle platen werden ge lijktijdig door een mantri ontwikkeld. Ik werd echter betrapt en door Voute uitgescholden, maar toen had ik reeds materiaal van zes open sterrenhopen bijeengebracht. Later mocht ik toch dit materiaal bewerken, en met behulp van de lichtkracht-classificatie van Lindblad kon ik op basis van de "ge stolen" platen lichtkrachten en magni- tuden voor in het totaal van 1900 ster ren bepalen. Verder kon ik de ruimte lijke verspreiding van de sterren in de richting van de zes sterrenhopen en bovendien ook de afstanden van de sterrenhopen afleiden. V.l.n.r., zittend: Gen. Sneider, K. A. R. Bosscha. Staand: links H. Bosscha, 3e van links mevr. Bosscha-Hahn, 2e van rechts mevr. Kreiken, rechts E. A. Kreiken. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 9