HOLLANDSE JONGEN IN INDIË VAN PADANG NAAR SUNGAI PENUH MET HINDERNISSEN Vanaf Padang, aan de westkust van Sumatra, wilden we per bus langs de kust naar het zuiden en dan bij het plaatsje Sungai Penuh oversteken naar Bangko. Nou, die rit zullen we niet gauw vergeten I De bus was klein, niettemin werden er 40 passagiers ingepropt. Een middenpad was er niet, de bank liep door, dus men zat met zes man over de volle breedte. Alleen een stukje rugleuning kon worden weggenomen, zodat je over de bank heen kon stappen. Als de bus dus ergens stopte, kon je niet zomaar even uit stappen, maar moest je wachten tot anderen gepasseerd waren, dat was erg be nauwend. De bus was laag, had geen sta-hoogte. Als wij zaten, dan was er, tussen ons hoofd en het dak, nog een decimeter over. Er waren een reserve chauffeur en twee jongens om te helpen bij pech. Op het dak werd nog een hele troep bagage geladen onder een zeildoek. De weg bleek slecht tot heel slecht, modderige zandgedeelten, waarin een wagen vóór ons al was blijven steken. Deze werd er door onze bus met een ketting, die iedere auto bij zich heeft, weer uitgetrokken. Even verderop za ten wij zelf even vast. Bij de stukken, waar het lukte door te rijden, was de bus soms heel erg aan het wiebelen door alle hobbels, waar bij we toch wel bang waren om om te slaan. Ook was er nog een keer iets met een wiellager en een keer waren er startproblemen. Om zeven uur in de morgen, na 14 uur rijden, had er een aardverschuiving plaats, zodat de bus niet verder kon rijden. Wij stapten toen uit en klommen over de aardhoop. Ik zakte daarbij tot mijn knieën in de blubber. Na anderhalf uur lopen kwamen we bij een eethuis je. Die wandeling was erg fijn, want het was een soort rimboe-gebied en dat onderga je lopend natuurlijk veel beter dan in de bus zittend. Fantas tisch I Om een uur of elf kwam de bus ons weer achterop, nadat de weg door een bulldozer was opgeruimd. Deze bull dozer, die we al lopende tegenkwamen, vernielde overigens meteen de weg waarover hij reed met zijn rupsbanden. Op sommige plaatsen was de weg in de rivier ernaast gegleden, afgebrok keld, een eng gezicht. Over de hele afstand, 272 kilometer, hebben we, afgezien van de onder breking, ongeveer 16 uur gereden. Om 2 uur in de middag kwamen we in Sungai Penuh aan, doodmoe I De volgende dag vonden we iemand die ons een plaatsje in een jeep ver kocht, waarmee we naar Bangko zou den kunnen rijden. Die dag werd ons overigens verteld dat dat haast on mogelijk was, omdat dat gebied moe rassig zou zijn. Nou, toen we 's avonds op de afge sproken plek kwamen en de jeep te zien kregen, dachten we toch dat die mensen gek waren. We moesten met z'n tweeën achterin zitten, maar daar zaten al vier mensen, plus bagage I Beenruimte was er niet, want de ruim te tussen de langs de kant geplaatste bankjes was opgevuld met een kist en andere bagage. Dat weigerden we dus. Toen ging men kijken of we voorin konden. We heb ben dat even geprobeerd, maar naast de chauffeur zat al iemand. Met geweld moest van buiten de deur dicht worden geduwd. Onze tas moes ten we op onze schoot houden. Wij wilden er weer uit, maar de chauffeur startte gauw de motor en probeerde weg te rijden. Gelukkig kreeg ik toch het deurtje open en zijn we er weer uit gekropen. Het kostte ons nog een half uur praten om ons geld terug te krijgen, waarbij we hen 10% hebben laten houden. Er zat ook nog een aanhangwagen aan de jeep, die tot twee-en-een-halve me ter hoogte was volgeladen met spullen, krankzinnig I Het schijnt een moeras- Schrijver van dit reisverhaal is een Holland se jongen, die nog nooit in Indonesië ge weest, bij het eerste bezoek er zijn hart ver loor. Misschien ligt het ergens tussen de kalistenen bij de rivier bij Sungai Penuh waar hij voor het eerst een tapir zag, of op de Zandzee bij de Bromo, waar hij de vol gende keer over vertelt. In ieder geval zag Luijten Indonesië op een manier zoals elke vreemdeling het land zou moeten zien: on georganiseerd, op eigen houtje. Met het risico meer te verliezen dan een hart, het avontuur is het waard L.D. sig gebied daar, dus misschien waren we in de grootste moeilijkheden te recht gekomen. De tocht zou trouwens twee dagen duren, zei men. Vanuit dit plaatsje bleek een vliegtuig je (Twinotter) naar Jambi te vliegen. Maar we hadden niet genoeg geld op zak en travellers-cheques konden ze daar niet wisselen. Krediet durfden ze ook niet aan, dus er zat voor ons niets anders op dan te doen waar we absoluut geen zin meer in hadden: weer met de bus terug naar Padang I Dat hebben we dus ook gedaan en vanuit Padang zijn we via een andere route naar het zuiden gegaan, meer oostelijk. Op de terugtocht naar Pa dang waren er geen uitneembare rug- leuninkjes, dus moest je daar over heen klauteren. Gelukkig zaten we één rij meer naar voren, dus iets dichter bij de deur. Vlak na het vertrek was er al meteen iets met de motor. Even verderop was een vrachtauto wegge zakt en omdat ik er even uit moest ben ik toen uit de raamopening ge klommen, glas was er sowieso niet. Het plastic van het zitkussen was kapot, dat heb ik nog dagen gevoeld. Op deze rit was geen reserve-chauf feur, dus heeft die jongen zo'n 16 uur alleen moeten chaufferen I Onderweg, ongeveer op het stuk waar we heengaande hadden gelopen, dook opeens een of ander dier opzij het bos in. Ik zag nog net zijn achterwerk. De mensen in de bus noemden het beest "tenuk", dat bleek later de naam te zijn voor tapir. In de dierentuin heb (lees verder volgende pagina, 1e kolom) nut» Links: Grote belangstelling, vooral van de kinderen bij de bus van de weg naar Sungai Penuh zag Frans Luijten een tapir. de bezoekers in Sungai Penuh. Rechts, in de buurt van deze kali op 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 12