SINGKÈH IN DELI C"l>
In een vorig artikel schreef ik, dat mijn vrouw heimwee had. Achteraf vind ik
het fair, daar wel een toelichting op te geven.
Als twintigjarigen kwamen we in Medan aan en vernam ik van de secretaris
van onze maatschappij, dat we op Paruabalon waren geplaatst. We wisten
van geen enkele onderneming de naam, maar wel van Paruabalon, omdat daar
recent 2 moorden waren gepleegd op Europeanen. Ik vroeg natuurlijk waarom
we als singkèh uitgerekend naar die kebon moesten.
Antwoord: "Je bent lang van stuk,
dus heb je automatisch overwicht (I),
je kunt schermen en bent scherp
schutter en je hebt een talenknobbel,
dus je leert vlot Javaans!" Nou, dat
was dan dat. Op de kebon aangeko
men kregen we een zogenaamd B-huis
met tralies in de slaapkamers. Elke
maand schietoefening, beiden een ge
laden cylinder- revolver en ik nog een
karabijn M95. Mijn vrouw kreeg een
"djaga" in de vorm van een Bengalees
met getrokken klewang, die mee moest
als ze in de kedeh boodschappen
ging doen. We hebben nooit problemen
gehad, gelukkig, maar toch wel een
hele overgang voor een singkèh-
vrouwtje uit een nogal beschermd
milieu.
Ik werd hulpassistent in een eerste
pisangsnit en moest o.a. 's avonds,
soms 's nachts, bij de "uittrek" staan,
d.w.z. de lorries met pisang (vezel)
stammen werden door lumboes naar
de hoofdbaan getrokken.
Op een keer lag ik met een flinke
koorts onder de klamboes en was mijn
vrouw met het bed aan het zeulen
tussen de regen door, want het dak
lekte. Komt de hoofdassistent de
slaapkamer binnen en zegt: "Vooruit,
aan het werk, 39° is hetzelfde als
37,5° in Holland, heeft niks om het
lijf".
In Siantar werden we door relaties
van onze ouders leuk opgevangen en
voor een rijsttafel uitgenodigd.
Ondanks dat mijn ouders van de
blauwe knoop waren, kennelijk omdat
mijn grootouders te veel tetterden:
"Ach(t), vader, niet meer," dronk ik
gelukkig wel een borrel of een
"splitje", maar bier lust ik nu nóg niet.
Mijn vrouw worstelde zich dapper door
alle pedisse toestanden heen, maar
wat zei de bloody singkèh? "Geef mij
maar boter en suiker"! I Nu, na 50
jaar, schaam ik me daar nog over.
Ze hebben ons kennelijk goed opge
voed, want sindsdien zijn we pedisse
klanten gebleven.
Toch werd je als singkèh ook leuk
opgevangen. Omdat je alles op de
fiets moest doen kreeg je soms de
auto te leen van een boedjang vriend
om te gaan tennissen. Na 2 jaar kreeg
ik 8 maanden de auto te leen van een
vriend die met verlof ging. Wel had ik
intussen een eigen Ford two-seatertje
gehad, de baboe achterin, in de koffer
ruimte, met de baby. Maar de baas
vond het maar raar, zo'n singkèh met
een auto. Hij vond een buggy met een
zeis (palfrenier) meer gepast!
Je kon je als planter anders wel uit
leven in dat prachtland! Elk jaar werd
je overgeplaatst. En op elke afdeling
legde ik eerst "Westenenkse paadjes"
aan naar de hoogste boekit op de af
deling, waarop planken met pijlen, wat
in de verte te zien viel. Op de thee
kebon tegen Tigaras aan bij het Toba-
meer was het uitzicht prachtig I
Later op de Westkust, op Kajoe Aro
in Kerintji, op 1600 meter met 's avonds
de haard aan, was het helemaal prach
tig I
Zeven maal de Piek beklommen voor
de vulcanologische dienst, tegen de
4.000 m., eenmaal in één dag op en
neer. Op de top kon je zowel Malakka
als de Indische Oceaan zien. Wat een
land I Er waren tijgers, neushoorns en
olifanten. Maar behalve het achter
laten van hun uitwerpselen, bleven ze
wel uit je buurt, erg attent. Alleen
heeft wel onze buurman, een goed
jager, 's nachts een tijger onder onze
kolong geschoten. We werden wakker
van het schot. Wat die tijger daar
deed, mag Joost weten. Hij kon geen
kant uit, de arme drommel, toen de
lamp op hem werd gericht.
Onze collega op de bovenste afdeling
had kawat om zijn erf, want anders
sjouwden de olifanten door zijn tuin.
De grenspalen op onze concessie wa
ren ook omwoeld met kawat om te
voorkomen dat ze omver gelopen wer
den. Wel stonden ze soms scheef, ze
waren dan gebruikt als schurfpaal.
Het zijn verhalen die je niet aan je
kleinkinderen kunt vertellen, omdat het
zo onwaarschijnlijk overkomt. In Moes
son kan dat wel. Junghuhn heeft het
als verkenner heel wat moeilijker ge
had dan wij.
We hebben een jeugd gehad waar we
met dankbaarheid op kunnen terug
zien.
H.K.E.
Dieren waren in ons Indische leven niet weg te denken, ze waren er altijd om ons heen. In de vrije natuur en natuurlijk op het erf,
zoals op de twee bovenstaande foto's. Op de linkerfoto de menagerie katten van de familie Welter in hun tuin in Buitenzorg, waaronder
twee tijgerkatjes (met witte oorpuntjes) en de tamme visotter "Otto" vreedzaam aan de maaltijd verenigd. Otto deed zich de hele dag
tegoed aan brood en had de gewoonte een aardappel te eten, voordat hij in de slokan ging zwemmen. Hij was met de poezen de
beste vrienden, deelde hun slaapplaats en hielp de moeders met het versjouwen van de jongen. Een Chinese filmmaatschappij deed een
bod op hem van f 20,— voor zijn optreden in de Maleise film "Alang Alang". Of Otto het ook inderdaad tot filmster heeft ge
bracht, vermeldt de historie niet. Op de rechterfoto ravotten de honden met Otto (rechts). De foto's die afkomstig zijn uit de collectie
van oud-minister Ch. Welter, en die aan Moesson werden afgestaan, werden in 1940 in Buitenzorg genomen.
10