Onsse oorlogsjaren buiten het kamp 10 Ondanks het feit dat mijn moeder als enige nazaat van een roodharige, groen- ogige Friese voorvader, diens uiterlijk had geërfd (hij kwam in de Compagnies- tijd naar Indië en is daar gebleven - zo heb ik me laten vertellen), stond er op haar door-de-Jap-verstrekte pendaftaran: Blanda Indo 3. Dat betekende - althans in Bandoeng - dat je buiten het kamp kon blijven. Er stroomde dan blijkbaar nèt genoeg Indonesisch bloed door je aderen. Voor mijn moeder moeten die drie jaren een hel van angst en onzeker heid geweest zijn. Niet alleen de angst om zelf opgepakt te worden maar ze ker ook angst om óns, de twee meis jes. Ik was 14 en had de blanke huid en lichte ogen van Mam geërfd, maar God zij dank donker haar (dus ik hoef de geen hoofddoek). En mijn zusje was 13, had een mooie langsep huid, maar ook de grijs-groene ogen van Mam (dus allebei een zonnebril op!). We hadden nog een broertje van ze ven jaar. En met ons vieren beland den we, na uit onze militaire instantie woning in de Balistraat gezet te zijn, en na nog een 3-tal verhuizingen, in een garage in de Nic. Maeslaan. Dat was de zitkamer en aan de andere kant van het huis hadden we nog een slaapkamer met ons vieren. Mam sliep met ons broertje in het grote bed en ik in het kleine. Mijn zusje sliep op onze "schatkist". Dat waren twee hut koffers in eikaars verlengde met daar op 2 tikars. Daarin zat alles, wat Mam uit het huis gered had; gordijnen, kle ren, de zilvercassette, wat mooie en wat sentimentele spulletjes, wat lap pen stof, en haar schaarse juwelen. Van die inhoud heeft ze ons vieren in leven gehouden al die jaren. Ik zag haar eens tawarren met een prachtige lap brokaat om beras of eieren. Dan weer liepen mijn zusje en ik in beeldige "nieuwe" jurken die ze uit de gordijnen (gebloemde cretonne) van onze eigen slaapkamer in de Bali straat getoverd had. En bij elk stuk dat uit de schatkist verdween moet haar hart gebloed hebben. Want daar ging de zoveelste herinnering aan mijn vader, K.N.I.L.-officier, van wie er al die drie jaren taal noch teken kwam. Via kabar angin hoorden we dat hij afgevoerd was naar Burma. En wij ge loofden het niet. Dachten dat het een codenaam was voor een bestemming elders op Java. Burma? Zover buiten Indië dat kón niet echt zijn! (Later bleek dat Paps inderdaad aan de Bur- ma-Siam spoorweg zat, waar hij God zij dank levend - maar mishandeld - en broodmager - 45 kilo - vandaan kwam). Voor ons kinderen was die oorlogstijd eigenlijk niet eens zo beroerd. We vonden de spanningen elke dag wel leuk. Er was geen school. Is er iets zaligers denkbaar dan dóór maar dóór vakantie? Soms moesten we wel naar Wiskundeles of Engelse les. Dat was streng verboden door de Jap. Je mocht alleen handwerk- of Maleise lessen ontvangen. Alle andere H.B.S.-vakken waren streng verboden. Er waren ech ter wel leraren en leraressen buiten het kamp. Die zaten soms onderge doken in een heel ander stadsdeel. Daar gingen we dan heen op onze fiets met "ban mati". Je wiskunde boek onder in een tas aan het stuur. En óp dat boek ladingen Maleise kran ten, een Maleis woordenboek en ten overvloede een goed zichtbaar brei werkje. Met je zonnebril op moest je voorzichtig, maar toch met een air van zekerheid doorfietsen en proberen el ke kans van aanhouding te vermijden. Wij vonden dat zalig van spanning Voor een les van een uur was je vaak drie uur van huis. Onnodig te zeggen dat je moeder al die tijd in angst zat. Maar wie denkt daar aan als kind De tijd dat de Jappen zich het minst op straat en in de wijken vertoonden, was né het middaguur. Dat was ook de tijd dat wij naar buiten durfden. Onze beste, fijnste herinneringen lig gen rond de 5 uur 's middags tot don ker, elke dag. Dan kwamen alle kin deren uit de buurt naar buiten. En de moeders maakten met elkaar een praatje. Wij speelden kasti op straat, of gatrik (kennen jullie dat nog?). Of we knikkerden of rolschaatsten. Er werd eindeloos veel gerolschaatst De grootste pret hadden we als één van de grotere jongens zijn fiets met ban mati te voorschijn haalde, en wij ons lieten trekken in een grote rèn- tèngan er achteraan Natuurlijk herinner je je ook de ge vaarlijke dingen die je deed en je hoopte maar dat niemand 't je moeder vertelde, want dan kreeg je een on genadig pak ransel Eén van die dood zonden was: Eten stelen van de Jap Want als die je ontdekte, werd je prompt opgepakt en naar de kempei- tai gebracht. En dat betekende: marte lingen! Maar dat gaf je juist een "kick" I Ik herinner me dat ik met een aantal vriendjes en vriendinnen langs de brandgangen sloop van de mooiste huizen in Bandoeng. Die waren alle maal ingenomen door de Jappen en hun liefjes. Hoge muren scheidden de tuinen van die brandgangen. En over die muren hingen vaak papaya's, djam- boes, manga's, laboes en nog meer. Wij moesten elke dag weer verzinnen hóe aan eten te komen. En die rotlap had volop. Dus was het devies: zo veel mogelijk tjopèt in zo kort moge lijke tijd Eens kwam ik thuis met de zakken van mijn shorts vól laboes. Ook mijn bloes stond bol van de la boes. Achteloos zei ik op de vraag van mijn moeder hoe ik er aan kwam, dat ik ze "gevonden" had "op straat". Of ze me wel of niet geloofde zal ik nooit weten. Ik kreeg in elk geval geen straf. En de volgende dag was er een heerlijke laboetaart. Die kon ze zalig maken In die tijd "tussen licht en donker" ook, hebben we leren dansen. Bij een vriendinnetje thuis. In de binnengalerij achter gesloten deuren. Grammofoon aan en klandestien binnengesmokkel de 78-toeren platen. "Frenesi", "Adios Marquita Linda", "In the Mood", en "On the Sunny Side of the Street", enfin ai die verrukkelijke muziek uit die tijd. En wij leerden er de eerste Jitterbug en Jive stappen en hadden dolle pret. Tot 't donker was. Dèn moest iedereen onherroepelijk thuis en binnen zijn. Onze moeders werden ook enorm vindingrijk als het ging om wat geld te verdienen om te eten. Overal bloei de de huisvlijt geweldig. En wat er niet gemaakt werd aan voorwerpen uit klapperbast, hout, bot (van de kaldoe) en wat er niet geschilderd en ge tekend werd en gebreid en genaaid Het ene produkt kunstiger en mooier dan het ander! Mijn moeder maakte laboetaarten en terongkoekjes en die verkocht zij. Wij moesten de "bestel lingen" op de fiets bij de mensen af leveren. Hobbeldebobbel op de ban mati Tegen Pasen hadden wij een hele eierindustrie in de garage. Van haar laatste gordijn uit de schatkist kocht ze zoveel mogelijk eieren. Die werden allemaal hardgekookt en daar na door ons gekleurd en beschilderd en versierd met gekleurd papier. Da gen waren we bezig, maar het werden beeldige paaseieren. En dan gingen we er mee huis aan huis bij alle vrien den en kennissen. En ze werden grif verkocht en zo had Mam weer geld voor beras of een fles katjangolie. En wij vonden dat allemaal "enig en leuk". Een vriendin van Mams kon heel goed portret schilderen. Daar verdiende zij haar geld mee. En zo is er van mijn zusje en mij elk een portret gemaakt (wij moesten er echt voor "zitten"). Ik heb het portret nog. Het is in feite de énige tastbare herinnering uit die tijd. Zoals ik er toen uit zag. Als ik terugkijk, vond ik die tijd fijn om de geweldige eenheid die er was in bijna elk gezin. Ik was te jong om (lees verder volgende pagina)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 10