HET OERWOUD In de theecultuur worden dagelijks door pluksters en plukkers van de thee heesters loten geplukt, meestal bestaande uit twee jonge blaadjes, nog vast gehecht aan een jong groen steeltje. Dat wil niet zeggen dat bij elke gelegen heid zo'n heester als het ware wordt afgeroomd, doch er wordt eens in de 7 a 10 dagen selectief een aantal loten dat tot een bepaald ontwikkelingsstadium is uitgegroeid, afgebroken en op zorgvuldige wijze in een door middel van schouderbanden op de rug hangende, "van rotan gevlochten, mand gedeponeerd. Op een theeplantage, gelegen op de zuidhelling van de hoogste vulkaan van Indonesië in midden Sumatra, iets ten zuiden van de equator, waren dagelijks rond 1500 rotan plukmanden in gebruik. Deze plukmanden waren uiteraard onderhevig aan slijtage en moesten dus regelmatig worden vervangen. Het vlechten van rotanmanden is een kwestie van behendigheid, en zo was op het centraal fabrieksemplacement een ploegje Javanen gestationeerd, dat zich voortdurend bezig hield met het vlechten van plukmanden. Manden van een hoogte van circa een meter en 60 cm breed. Daarvoor was rotan nodig, veel rotan. Spoorbrug door het oerwoudgebied op de westkust van Sumatra bij Padang (Foto: R. L. Mellema) In het tropisch regenwoud zijn de stammen der oerwoudreuzen veelvul dig overdekt met hangende lianen, waaronder ook de rotan (Calamus) ruim vertegenwoordigd is. Aan de voet der bomen vormen zij vaak een regel rechte afsluiting, waardoor de door gang bijna onmogelijk wordt. Dat kan uren van naarstig kappen noodzakelijk maken. Rotan bezit bovendien ran ken waaraan staalharde, vlijmscherpe weerhaken voorkomen, die bij aan raking een pijnlijke ervaring veroor zaken. De rotanpalm uitgroeiend tot een hoogte van wel 100 meter tegen de stammen van de woudreuzen, is op een nog te jonge groeistengel na, bijna geheel bruikbaar voor vlecht werk. Voor dat vlechten wordt de stengel dan eerst in de lengte ge spleten, waardoor het materiaal lich ter te verwerken is. De theeplantage, waarvan hier sprake is, lag rondom in het oerbos en ver toonde zich vanuit een vliegtuig als een lichtgroene plek temidden van de "boerenkool". De onderneming was verdeeld in acht afdelingen van elk ruim driehonderd hectare, elke af deling met een eigen woongemeen schap. Er bestond een generale hel ling van het terrein, terwijl secundaire heuvels een golvende aanblik gaven. Eén afdeling, bijna geheel gelegen op zo'n heuveltop en grenzend aan het oerbos, huisvestte een ploegje van 10 Javanen (principieel spreek ik nooit van "koelies") die elke ochtend het oerbos introkken langs een veel be lopen pad, om rotan in het oerwoud te zoeken. Dit was een routine-arbeid van dagen, weken, maanden, ja zelfs jaren. Genoemde Javanen werkten in "borong", een systeem dat wij in Europa "aangenomen werk" zouden noemen. Elke dag moest een ieder een bepaalde hoeveelheid (lengte) ro tan binnenbrengen, dat was zijn taak, en dan was hij die dag verder "klaar", dus vrij. Over het algemeen lustte het werkvolk wel pap van het werken in "borong". Doorgaans waren ze om twee uur in de middag al weer thuis, leverden hun vereiste lengte in stukken van 5 meter in en waren dan "vrij". Meestal had den ze een, laat ik het maar noemen "volkstuintje" en een Javaan wordt met een patjol geboren. Het pad, waarlangs zij 's morgens bij het krieken van de dag het bos in trokken, liep in oostelijke richting en slingerde zich in het bos rond allerlei ravijnen om klimmen en afdalen zo veel mogelijk te beperken. Op en kele kilometers afstand van de grens van de onderneming, oostwaarts in de richting van de kust van Straat Malaka, lag een uitgestrekt moeras: de "Rawa Bentoh". En op een gegeven dag gebeurde het Om circa 5 uur in de namiddag werd ik gewaarschuwd dat de kongsi-rotan (rotanploeg) die dag niet uit het bos was teruggekeerd en dat er grote on-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 18