Bovenstaande groepsfoto werd in 1930 genomen na het uitspreken van de zegewens in het Atjehs ter gelegenheid van de installatie van
Teukoe Ali Basja tot zelfbestuurder van Langsa (afd. Oostkust van Atjeh). In het midden staande v.l.n.r.: de nieuwe oelèëbalang T. Ali
Basja (met das), ass.-res. W. Steinbuch (later res. van Palembang), en de schrijver van deze artikelenserie, toen controleur 1e klasse,
die bij deze gelegenheid zijn eerste Atjehse speech uitsprak.
Daar werd getikt en Hasjim kwam op
nieuw zijn kantoor binnen, wachtte tot
Aardeman opkeek:
"Ja?"
"Toean er is bezoek voor U I"
Hasjim's stem klonk ongewoon plech
tig.
"Laat maar binnen!" zei Aardeman.
Dat was vroeg, nog geen half elf, zag
hij snel op zijn horloge. Er kwam veel
bezoek op dit kantoor. Alle nieuw aan
gekomen en alle vertrekkende officie
ren en ambtenaren kwamen hun op
wachting maken bij de Gouverneur en
maakten via de Secretaris een af
spraak. Met enig ontzag wierp Hasjim
de deur open - voor een vrouw - Aar
deman verborg zijn verbazing achter
een strak gezicht. Het was ongebrui
kelijk dat een vrouw hier op bezoek
kwam
Binnen trad een jonge Atjehse, die
aarzelend bij de deur bleef staan. Zij
was slank en fijn van ledematen. In
het ovale gezicht, koelit langsep ge
tint (café au lait) blikten fluweelzwarte
ogen met lange wimpers hem aan.
Haar kleding was voornaam: een ba
tisten baadje tot op de knieën boven
de traditionele zwarte Atjehse rok van
het fijnste materiaal. Een gazen sluier
bedekte en onthulde tegelijkertijd haar
ravenzwarte lokken. Haar handen
droegen gouden ringen, bezet met
sierstenen. Haar voetjes staken in
goud-bestikte muiltjes.
Haar bekoorlijke verschijning deed
denken aan vroeger tijden en bracht
visioenen met zich mee van paleis
tuinen met ritselende fonteinen, ge
sluierde schonen en sultanes in zijden
gewaden met juwelen getooid. Een
glans van liefelijkheid omstraalde haar
en verlichtte als 't ware de vierkante
kamer met de witte wanden en het
banale rechthoekige bureau.
Aardeman stond op en liep naar zijn
bezoekster. Voordat de deur achter
Hasjim sloot, zag hij een tweede vrouw
met een parasol op de gang voor het
kantoor staan. Haar begeleidster ze
ker. Wat zou de bedoeling van dit ver
rassende bezoek zijn? Een klacht?
Een verzoek? Hij schudde haar de
smalle hand, die hem schuchter toege
stoken werd, terwijl zij glimlachte met
parelende tandjes en zei:
"Ik ben Tjoet Nja Meuligoë."
Haar stem had een zilveren klank.
"Wat voert U hierheen, Tjoet Nja?
vroeg hij vriendelijk. "Gaat U zitten",
zei hij op een stoel naast het bureau
wijzend.
Meuligoë was een naam, die hoorde
bijhij vergat verder te denken.
Jong, buigzaam, bevallig en met een
zelfbewust optreden, gestoeld op ge
neraties van hoge geboorte en strenge
opvoeding, schreed zij naar de stoel.
Een geur van bloemen omgaf haar
toen zij vol gratie plaats nam.
Aardeman ging weer zitten, legde zijn
pen recht, klapte de map met brieven
dicht en richtte zich tot haar met een
vriendelijk:
"Wat kan ik voor U doen?"
"Ik ben Tjoet Nja Meuligoë", herhaal
de zij met zilveren stem.
De naam zei hem niets, totdat zij eraan
toevoegde:
"Ik ben de afstammelinge van de
Oelèëbalang van Lam No."
Dat dacht hij alVan hoge geboorte
en zij kwam helemaal van Lam No,
dat aan de Westkust in de onderaf
deling Daja. afdeling Meulaboh, lag,
zo'n 120 km van Kota Radja af. De
Assistent-Resident van Meulaboh had
verschillende Onderafdelingen onder
zich, o.a. Bakongan, Tapa Toean, Meu
laboh, Singkel en Lam No. Hij vroeg
zich af waarom zij hier naar Kota
Radja was gekomen en zich niet ver
voegd had bij de A.R.. van Meulaboh?
Aardeman liet echter niets blijken van
enige verwondering. Hij zweeg en
luisterde.
"Zoals U zich misschien zult herinne
ren", vervolgde de zilveren stem",
stierf mijn vader vijf jaar geleden. Ik
was toen 17 jaar oud. Hij was Oelèë
balang van Lam No. Hoewel ik enig
kind ben, mocht ik van de Kompeuni
(Gouvernement) mijn vader niet op
volgen, omdat ik een vrouw ben." Zij
zweeg en keek hem aan met haar
sterre-ogen. Hij knikte.
"Gaat U verder."
"Ten minste, dat werd mij toen mede
gedeeld. Een slag voor onze familie
Een logische zaak in deze wereld De
(lees verder volgende pagina)
Oelèëbalang betekent "hoofdveld
heer". De 102 Oelèëbalangs in Atjeh
die ieder een landschap bestuurden,
waren de feitelijke vorstjes in het land.
De sultan was in naam hun leenheer,
in wiens plaats later de "kompeuni",
het Nederlands Indische Gouverne
ment, kwam.
7