Palmen en Pasirahs (X/) Foto genomen na het Openbaar Gehoor op Koninginnedag 31 augustus voor het gouver neurshuis in Kotaradja. In het midden Gouverneur Philips van Atjeh, rechts naast hem de gewestelijk secretaris en links controleur t.b. Deelman. DE OELÈËBALANGSE OF ATJEHSE TROUW door Victoria Kaulbach en Dr. J. van Waardenburg Een poos later werd Aardeman bij de Gouverneur ontboden. "Zo, Aardeman, nog iets bijzonders?" vroeg hij en parafeerde het laatste memo randum, dat voor hem op het bureau lag. "Ja, Gouverneur, mijn rapport. Een interessant geval. Die Tjoet Nja Meuligoë, enig kind van de vijf jaar geleden gestorven Oelèëbalang van Lam No, is bij mij op bezoek geweest. Zij is het niet eens met de beslissing van de eer-vorige Gouverneur, dat haar neef destijds als Oelèëbalang is aangesteld." Gouverneur Flipse keek hem aan met zijn grijze ogen en wachtte op meer feiten. Feiten zijn onweerlegbaar; meningen veranderlijk. "Zij wil eigenlijk de post van Oelèë- balangse zelf bekleden", vervolgde Aardeman, "omdat zij meent daarop op grond van de adat meer récht te hebben dan haar neef!" "Wat wil zij?" Er klonk nu oprechte verbazing is Gouv. Flipse's stem en hij ging rechtop zitten, schoof de map met getekende poststukken opzij. Het gedempte licht door de gesloten lui ken in het eenvoudige kantoor onder streepte een moment de stilte, die intrad. "Zij meent de enige recht-hebbende te zijn, Gouverneur "Maar dat is toch dwaasheid, Aarde man. Die neef is toch niet zomaar aangesteld!" Gouv. Flipse fronste ge- irriteerd zijn wenkbrauwen. "Hoe is het mogelijk, dat U naar zulk een ver zoek heeft geluisterd en dit bij mij voorbrengt?" Zijn grijze ogen priemden in die van Aardeman. Aardeman bleef kalm. Hij was Tjoet's "advocaat" en wist dat elk mens met zijn eigen dromen leeft, dat deed niet alleen Tjoet Nja. "In Atjeh heerst nog het matriarchaat, Gouverneur," herinnerde Aardeman hem voorzichtig aan de adatrechten der vrouw. "Dat kunt U nu wel beweren, maar hier geldt ook de Islam, en nog wel rigo- reus en orthodox ook", weerlegde Flipse. "Ik geef dat toe", Aardeman boog even licht het hoofd, "maar Gouver neur", pleitte hij, "alhoewel het mis schien in strijd is met de Islam een vrouw aan de regering te plaatsen, waar ik overigens niet zeker van ben, Hoekoem en Adat zijn onafscheidelijk gelijk Gods wezen en Zijn eigenschap pen - "Adat ngon hoekom han djeuët tjre lagèë dat ngon sipeuët, U weet wel - en de Adat wint het dikwijls in dergelijke gevallen!" Een argument dat Gouverneur Flipse met een hoofdknik beaamde. "Beide zijn hier verweven tot een uniek sociaal stelsel", ging Aardeman voort met zijn betoog. "Alle huizen en sawah's zijn in het bezit van de vrouw, alle sawahs", benadrukte Aardeman. "De man heeft, in een familie getrouwd, geen recht van bezit. Een van de rede nen waarom er zoveel mannen naar elders trekken, waar zij wel bezit kun nen verwerven." Het werd stil in het kantoor. Gouver neur Flipse keek nadenkend voor zich uit. Aardeman, die opzij van het bureau zat, hield zich stil. Gouverneur Flipse legde zijn vingertoppen tegen elkaar aan, in gedachten verzonken. Hij gaf zich nog niet gewonnen en dacht na: Hoekom en Adat - de Moslimwetten èn het Gewoonterecht, nooit geheel verdrongen door de Moslimwetten en meestal doorslaggevend. "Het zou toch dwaasheid zijn die neef af te zetten", Gouverneur Flipse draai de zich om naar zijn secretaris. "Ik zal uw rapport bestuderen, Aardeman." "U weet ook, dat er in Atjeh drie Sultanes geregeerd hebben", begon Aardeman met nog een troef, die hij achter de hand had gehouden. "Zo I" Nu was de belangstelling van Flipse gewekt. "Ja, nu U het zegt! Wanneer hebben die ook weer ge regeerd?" "In de 17de eeuw, Gouverneur", ant woordde Aardeman. "Er hebben er drie geregeerd en die tijd werd "het Gou den Tijdperk" van Atjeh genoemd". Aardeman vertelde nu van Tadj-al- Alam en Nur-al-Alam en Inajat-Sjah. Gouverneur Flipse dacht diep na. Als de Islam zich daartegen verzet had, zou dit toen al onmogelijk geweest zijn. De zaak interesseerde hem nu hevig. Aardeman haalde zijn laatste troef tevoorschijn: "Had Tjoet Nja Meuligoë in die tijd van 1636 tot 1688 geleefd, Gouverneur, dan heb ik de stellige overtuiging, dat zij was aan gesteld tot Oelèëbalang van Lam No en niet" - Aardeman benadrukte dit "niet" - "haar neef "Maar wij kunnen de zaak toch niet zonder meer terugdraaien. Dat is uit gesloten, Aardeman," weerstreefde Flipse diens argumenten. "Dat zou po litieke onrust veroorzaken. Adat of geen adat, alhoewel". Flipse zwichtte bijna "Dat ben ik met U eens, Gouverneur", gaf Aardeman toe. Flipse keek nietszeggend naar de zoe vende fan aan het plafond en vroeg: "Wat te doen met deze vrouw? Hebt U een oplossing?" Aardeman wendde voor, dat hij diep nadacht alvorens hij antwoordde: "Ik heb het wel overwogen en ook in het rapport verwerkt. Tjoet Nja Meuligoë is vorig jaar getrouwd en haar kinde ren zouden, als de neef komt te over lijden, recht-hebbenden zijn. Maar dat is van later zorg. Er zijn nog geen kin deren. De neef ontvangt een salaris van f 40,'s maands. Als compen satie voor haar verlies van rechten, zouden wij haar hetzelfde bedrag kun nen aanbieden uit de politieke fond sen. Als U akkoord gaat, zal ik een en ander met haar bespreken." 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 6