SUIKERONDERNEMING BANJARATMA en wordt ook veel landbouw bedreven. Alle plaatsen - Kuala Lumpur incluis - waar we binnen reden, hebben we geen Maleier gezien (behalve als boy in de hotels), overal Chinezen, met een enkele Indiër ertussen. De hele handel en industrie is in handen van Chinezen en de Maleier is - naar mijn indruk - teruggedrongen naar het plat teland, naar de landbouw. Ik weet niet hoe het ambtenaren-apparaat eruit ziet, omdat ik er niet mee te maken heb gehad in die 6 dagen. Genting highlands is nieuw (na-oor- logs) van opzet: prachtige hotels, ca sino, theaters, golflinks, tennisbanen, zwembaden enz. en ze zijn nog steeds aan het bouwen. Behalve over goed aangelegde asfalt wegen is het gebied per kabelbaan te bereiken, wat een sensatie op zichzelf is. Trouwens alle door ons gebruikte wegen hoeven niet onder te doen voor goede Europese wegen en zeker niet voor de Javaanse en Sumatraanse wegen, waar het verkeer voortdurend rekening moet houden met kuilen, gaten en werkzaamheden. Hier is men nergens aan de wegen aan het werk, wel zie je zo hier en daar een paar hyper-moderne wegen- bouwmachines staan. Op het eiland Penang, met een veer pont te bereiken, vind ik Penang Hill het meest interessant met een prach tig panorama over stad en zee. Op deze heuvel staan een paar ho tels, een postkantoortje, een paar win keltjes en een theehuis waar nog ech te Engelse tea wordt geserveerd. De aangelegde bloemenpracht in de tui nen van deze complexen is onvoor stelbaar mooi. Orchideëen van groot tot klein, kembang sepatu in minstens 10 soorten, pergola's met 60 cm lange trossen bloemen (naam mij onbekend), kortom te veel om op te noemen. Overigens, de hele flora op Maleisië is veel robuuster, ruiger dan op Java. Als iemand geen oog heeft voor na tuurschoon dan moet hij deze tour niet maken, want dan ziet hij alleen maar bomen, bomen en nog eens bomen. Ben je wel geïnteresseerd dan verveel je je geen moment gedurende de lan ge ritten. Het landschap wisselt voort durend: oliepalmplantages, sawahs rubberplantages, stukken oerwoud. In de hooglanden slingert de weg zich met flauwe- èn haarspeldbochten naar het beoogde doel. Om elke bocht ver rast een ander uitzicht, variërend van een waterval, een doorkijkje in een dal, tot een meer. Langs de berghel lingen groeien prachtige varens: van dhevelures tot koningspalmen. Aan wilde orchideeën en vleesetende be- kerplanten geen gebrek. Griezelig zijn de spontaan ontstane bos'brandjes, die soms tot aan de straatweg reiken. Kennelijk is men er zo aan gewend dat niemand ervan op kijkt. Kortom alle plus en minpunten op een rijtje gezet, voeren de pluspunten de boventoon en is zo'n tour van 6 dagen zeker de moeite waard. Maleisië is erg op Singapore geörien- teerd; z'n dollar is gekoppeld aan de Singapore-dollar. Zij streven het eco nomisch welvaartspeil van Singapore na en begrijpen dat ze daarvoor af hankelijk zijn van de praktische en or ganisatorische eigenschappen van de Chinezen. Aan de handel is te merken dat er meer contacten met rood-China zijn dan in Singapore, waar deze me rendeels op Hongkong en Taiwan is gericht. De komst van het door de regering zo gevreesde communisme lijkt onont koombaar, niet van buitenaf, wel van binnenuit. Ook hiermee zullen degenen die zich daar willen vestigen rekening moeten houden. E. LONISSEN- VAN DOMBURG SCIPIO In het Moessonnummer van 15 april j.l. zag ik de naam van de suikeronderne ming Banjaratma staan achter de naam Jeanne Rhee-Meeng. Ik kan me Jeanne nog goed herinneren als een vrolijk en levenslustig meisje van rond de twin tig. Ik weet ook nog dat ze aan de andere kant zeer driftig kon zijn. Maar om op Banjaratma terug te ko men, deze suikerfabriek lag op onge veer zes kilometer Zuid-Westelijk van het plaatsje Brebes in het Pekalongan- se en het was naar deze fabriek, dat mijn vader in 1942 om redenen van organisatorische aard, tijdelijk werd overgeplaatst. Wij, zijn gezin, bleven voorlopig in de Oosthoek achter en verbleven circa acht maanden op de koffie- en rubberonderneming Pancur- Angkrèk, waarna we eind 1942 ook naar Banjaratma vertrokken. Ik kan echter beslist niet zeggen, dat de Ban- jaratma-periode één van de prettigste uit mijn leven is geweest, al moet ik wel met klem stellen, dat het allerminst mijn bedoeling is te vervallen in aller lei negatief geschrijf over deze onder neming. Immers, zoals ik de meest dierbare herinneringen heb aan de suikeronderneming Prajekan in Besuki, zo houd ik terdege rekening met men sen die soortgelijke herinneringen zouden kunnen 'hebben aan Banjarat ma, en negatieve uitlatingen en be oordelingen omtrent Banjaratma zou den hen kunnen kwetsen. Dat ik over het algemeen gesproken minder ple zierige herinneringen heb aan Banja ratma, is gelegen in de volgende fei ten: I. De bevolking rondom Banjaratma was over het geheel genomen heel wat minder vriendelijk dan ik in de Oost hoek, met zijn voor het merendeel Madoerese bevolking, gewend was ge weest. Zij waren zelfs over het alge meen duidelijk vijandiger, als gevolg van de intensieve Japanse propaganda voor een Asia Raya onder de super visie van het keizerrijk Japan. Vaak werd ik daar met stenen en straatvuil bekogeld en ik onderging dit als uiterst krenkend, omdat ik me er niet van bewust was hen ook maar iets te heb ben aangedaan. Nu, veertig jaar later, ben ik gelukkig in staat dit alles mild te beoordelen, want die mensen deden ook maar wat voornoemde Japanse propaganda hun ingaf. Zeer zeker de Indonesische jeugd stond in die tijd op de diverse scholen onder druk van een niet aflatende anti-Nederlandse indoctrinatie en dat was aan hun ge drag te merken ook. Zoals gezegd, achteraf kan hun dat onmogelijk kwalijk genomen worden, vooral als men be denkt, dat de Indonesische vrijheids gedachte toen al zeer sterk leefde en men eindelijk kans zag het koloniale juk af te werpen. II. Zelf leefde ik in de Banjaratma- periode onder voortdurende angst voor Japanse maatregelen, zoals internering. De één na de ander zag men in Banja ratma in een kamp verdwijnen of men werd door de kempetai opgehaald. Uiteindelijk werden wij in een afgezon derd gedeelte van de onderneming ge- interneerd, vanwaar later mijn vader naar het M.U.L.O.-kamp te Pekalongan werd afgevoerd, tezamen met enkele collega's, die tot op dat moment aan internering waren ontkomen. Gelukkig waren er onder de bevolking van Banjaratma ook mensen, die vriendelijk waren gebleven en toonden het goed met je te menen, zoals onze jonge baboe Suyi, een meisje van toen achttien jaar, althans volgens haar zelf. Ook wist ik daar op goede voet te komen met enkele katjongs, die om draaiden als een blad aan een boom, zodra ze in de gaten kregen wat ze aan me hadden. Maar zij konden zich niet al te veel bloot geven, zonder het risico te lopen te worden aangemerkt als Belandavriend. Wat de Europese en Indo-Europese bevolking van Banjaratma aangaat, ik kan me de reeds genoemde Jeanne Meeng herinneren en haar jongere broer Eddy. Dan was er Bert Eckeringa en Oosje en Hakke Moser, de kinde ren de Goede, de kinderen Meier en ook het gezin Pottas en de familie Melverda. Last but not least was er Meta de Her, een zeer knap en vrien delijk Indo-Europees meisje, van wie ik het in die tijd nogal van te pakken had. Over de tijd van Banjaratma zal ik het verder maar niet hebben, want dat was één kamp-ellende, al kamp-ellende (Banjaratma-kamp, Podan-kamp te Te- gal, M.U.L.O.-kamp te Pekalongan en tenslotte kamp IV te Cimahi) wat de klok sloeg. A. POUTS MA 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 11