Indisch meisje in Ierland, een levensverhaal (I] door Louise A. Rouwhof-Krancher In 1931 werd ik op 23 augustus geboren op suikerfabriek Kre'bet ten zuiden van Malang. Toen ik naar school moest woonden mijn ouders bij mijn Oma in Malang. Mijn vader had daar toen wefk gevonden. Met mijn één jaar oudere zuster ging ik dagelijks naar de Boeringschool. O, jongens, wat was dat een fijne tijd Met plezier gingen we naar school. Mijn zuster was erg bedeesd, maar ik hield en hou nog steeds van avontuur. Nooit zal ik vergeten: bikkelen, hinken, gatrik, touwtje springen, boefjes, krijgertje omkijk, vliegen vangen, djangkrik gevecht, bomen klimmen. We hebben ons nooit verveeld. Van school naar huls was het enig om adhter een grobak te hangen, vooral als die djagoengplanten als vracht had, die roken zo lekker. Ik wil graag enige namen noemen van de eerste klas lagere school (Boering school). Hoofd der school de heer Loodsma, verder juffr. Otterlo, juffr. "Olly", juffr. Reinaarts, de heer Meyer. Enkele namen uit mijn klas (1938) Lieke Macaré, Appi Gijsterfer, Jetty van Boxtel, Jan van der Vegt, Iwan Geroengan, Abco Sticker, Erna Wes terhuis, Meta Meyer, Joyce Beer, Cla ra Schuurman, Corrie Leyveldt, Jose phine Adriaans, Win Tenzer, Hilda Snij der, Loeloe Schaap. Meer heb ik uit de oude foto niet kunnen ontcijferen. Wat wij ook wel eens deden, was een oude beurs aan een zwart draadje binden, op de weg leggen en voorbij gangers afwachten. Wanneer deze zich dan bukten, trokken wij aan het draad je. Sommigen werden kwaad, anderen lachten hartelijk mee. Ik wou nog even op het "bikkelen" terugkomen. Sinds ik in Ierland woon, in juni alweer vier jaar, realiseer ik me, dat bikkelen een heel oud spel moet zijn. Vlees wordt hier net als vroeger van het "lijf" gesneden en met bot en al verkocht. Zodoende kreeg ik de knie van een schaap onder ogen. Aan dachtig bekeek ik die en inderdaad, het was precies een bikkel. Met "es- glad-put en rug". Maar nu verder. De Japanse tijd brak aan en mijn vader kreeg werk op een suikerfabriek in Oost Java. De Neder landers werden geïnterneerd, maar mijn ouders waren geen 100% Neder lander en mochten buiten blijven. De suikeronderneming heette "Asam Ba- goes". Nou, de "asams" waren inder daad "bagoes". Dat was een fantas tische tijd. Nog verder van de stad, geen schoolplicht. Verrukkelijk klimaat en zo vaak mijn vader kon, ging hij met ons allen de natuur in. Wij hebben er wilde zwijntjes in het bos geobserveerd en aapjes die min- di-vruchtjes aten. We zijn ook vaak naar zee geweest, die maar 3 km van ons vandaan was. Van die plaats af konden we het eiland Madoera heel duidelijk zien. Ik vond die Madoerese vlerkprauwen heel fijn. Heerlijk was de ik an kakap. Na enige maanden werd mijn vader overgeplaatst naar Pandji, een voor malige suikerfabriek die de Japanners verbouwd hadden om cement te ma ken. Mijn vader was een goed chemi cus. Het hele gezin ging mee en om het halve jaar ging mijn moeder met ons naar Malang om mijn Oma op te zoeken. Toen de Japanners gecapituleerd had den, werden de Europeanen bij elkaar gebracht in een kamp in Sitobondo, dit om hen te beschermen tegen ex tremisten, die in Banjoewangi enkele blanken hadden vermoord. Later zijn we naar een onderneming getranspor teerd die Kottok heet, dicht bij Djem- ber. Het was een rommelige tijd De sterke jonge mensen kregen taken opgelegd, zoals hout halen van het station, maar voor de rest hadden we veel vrijheden en het verstoppertje spelen in de maneschijn, beleef ik nog vaak in gedachten. We deden aan toneel, ter vermaak van de non-actieven. Let wel, het was een vrouwenkamp. De mannen en jongens waren in een ander kamp onderge bracht. Er werden soms pakjes uitge wisseld. Wij kenden de gebroeders Eeman. Zij stuurden ons gemalen kof fie. Dat was heel lief en prachtig, maar er was iets bijzonders aan die koffie. Wanneer die warm gedronken werd, was het net of er peper in zat. Afge koeld was het wel te drinken. Later toen bezoeken waren toegestaan, kwamen de jongens en wij vroegen wat of er met die koffie aan de hand was. De een keek de ander aan en plotseling barstten ze in lachen uit en A vroeg aan B: "Heb je die wadjan dan niet gewassen?" Het bleek, dat ze in de bewuste wadjan de vorige keer nasi goreng hadden gemaakt, dus de lomboksmaak zat er nog steeds in Ik vind het zo jammer, dat ik nooit meer iemand ontmoet heb van die tijd. Het zou heerlijk zijn om nu, misschien als "Opa en Oma" de oude herinne ringen op te halen. Smokkelen was ook een geliefde be zigheid. Dat gebeurde bij de vrouwen achter de "ploem" (w.c.) en bij de mannen heette het "de plek". Wan neer de kampwacht kwam ging men gauw op het "toilet" en bleef net zo lang zitten tot een "medesmokkelaar" het all clear gaf. De gesmokkelde kip was dan bijna gestikt. Een kampgenoot had zo'n geluk, had een oude onder broek geruild tegen een "gouden kip". Het lieve dier had echt meer dan 80 eieren gelegd. Die episode zal ik nooit vergeten. Middels een treinreis via Djokja, wer den we naar Djakarta getransporteerd, bleven er enige tijd, na eerst met DDT te zijn behandeld. Daar kregen we kleding en geld en kwamen we lang zaam in het normale levenspatroon. We gingen uit met jongens van de "Gadja Merah", die zeer sterke ver halen vertelden. Intussen had ik in Malang 2 zusters, die overburen waren, uit het oog ver loren, maar ik heb ze in Djakarta weer ontmoet. Het waren de meisjes van Swieten. Met beiden correspondeer ik nog, met de oudste al 37 jaar. Bei de meisjes gingen met de ouders in 1946 naar Nederland. In 1947 gingen we naar Soerabaja. Ik ben enkele maanden op de Butteweg- sdhool geweest en even op de Mulo. Toen kreeg mijn vader een baan in Malang en werd de school daar voort gezet. Er kwamen fietsen op de markt. Alleen maar herenfietsen, maar dat mocht niet hinderen. Daarmee gingen mijn zus en ik naar de Mulo in de Smeroestraat, voormalig Kempetai. We werden menigmaal geplaagd door de Nederlandse soldaten, die in Malang gelegerd waren. Die Mulotijd was geweldig. Evenals de tegenwoordige tieners, leerden we wel omdat het moest, maar er werd ook veel gedonderjaagd. We hadden allerlei nationaliteiten in de klas. Eén Arabische jongen, Alwi, met leuke kleine krulletjes, 1 Madoerese jongen, 1 Ned. jongen, 1 Indo, meerdere Chi nese leerlingen. Enkele namen van de Ned. leraren: Directeur Hr. van Vliet (Almelo), Hr. Wijna (boekhouden), Hr. Visser (biologie), Hr. van Kessel (Ned.), Hr. Lenselink Hr. van Loen (geschiedenis), Juffr. Huisingh (aard rijkskunde) en Hr. Bruinsma (Engels). Hr. van Loenen gaf zeer boeiend les. O, wee, als men dat "van" vergat. "Van adel" zei hij altijd. In 1949 na het Mulodiploma behaald te hebben, heb ik een poos gewerkt en in 1950 trouwde ik met een ex-mili tair. Van 1950 tot 1959 woonde ik in Midden Java tussen Magelang en Am- barawa. In die tijd werden 4 kinderen geboren, 2 jongens en 2 meisjes. Helaas ben ik na 9 jaar gescheiden. Twee jaar heb ik nog in Indonesië rondgehangen, de kinderen waren Warga Negara geworden. Een geluk was, dat aantoonbaar was, dat ik inderdaad van Ned. afkomst ben dank zij de grote inzet van mijn moe der, die sinds 1956 in Nederland woon de. Mijn vader overleed in 1957. In juni 1961 konden we eindelijk naar Nederland gaan. Met het uitzicht op een veiliger toekomst, oök voor de kinderen, moest ik me toch losscheu ren van dat mooie land. (wordt vervolgd) 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 20