Leven bij de waterkrachtcentrale Lamadjan Cl]
Er wordt tegenwoordig veel gesproken en geschreven over energie en de besparingen daarop. Dat bracht mij op het
idee om iets te vertellen over de energieleveringen door de waterkrachtcentrales, waar mijn vader werkzaam is geweest
en waar mijn zusters, broers en ik het grootste deel van onze jeugd hebben doorgebracht en zijn opgegroeid en over
de levensomstandigheden op zo'n centrale.
Pa (John Henry Schnezler was een Steurtje en ik weet zeker dat vele Oud-Steurtjes zich hem kunnen herinneren),
werd in 1929 door de B.P.M. te Tjepu waar hij werkzaam was, in verband met de malaise, ontslagen. Hij solliciteerde
bij het Departement van Verkeer en Waterstaat, werd aangenomen en als machinist geplaatst op de waterkracht
centrale Lamadjan.
door J. B. Schnezler
De waterkrachtcentrale Bengkok, ten noorden van Bandung. Links het transformatorhuis,
in het midden de centrale en rechts een deel van de drukbuis. Rechts in het midden van
de foto een stukje van Cikapundung.
LAMADJAN
Om U enig idee te geven van de toe
stand toen, het volgende:
Bandung en omstreken werden gevoed
(nu heb ik het over stroom) door vier
waterkrachtcentrales, te weten de cen
trales BENGKOK, DAGO, PLENGAN,
LAMADJAN.
De centrales Bengkok en Dago liggen
op een afstand van ca. 10 kilometer
ten Noorden van Bandung op een
hoogte van 800 meter aan de voet van
de Tankubanprahu. Langs deze cen
trales stroomt de rivier de Cikapun
dung, die voor de prachtige Dago-
watervallen (curuk ka hidji djèng curuk
ka dua) zorgt en ook dwars door Ban
dung stroomt.
Ten Zuiden van Bandung op een af
stand van ca. 60 kilometer en een
hoogte van 1600 meter bevindt zich
centrale Plengan aan de voet van de
gunung Malabar. In de buurt van deze
centrale vinden we het meer van Ci-
leuntja en de warmwater bronnen van
Cipanas (meni genah ngebak di dijeu.
Tjai tèh anget). Verder liggen hier nog
het plaatsje Pengalengan en de vele
thee- en kina ondernemingen, waarvan
Tanara een van de bekendste was.
De temperaturen schommelen hier van
ca. nul graden 's morgens tot acht en
twintig graden 's middags. Het kwam
voor dat er 's morgens op de thee
bladeren een ijslaagje ter dikte van
een rijksdaalder lag.
Iets lager op een hoogte van 1400 m.
en een afstand van acht kilometer van
Plengan lag de waterkrachtcentrale
Lamadjan.
Over onze reis van Bandung naar La
madjan in 1929 laat ik Ma (zij wordt
op 4 juli a.s., hopen wij allemaal, tach
tig jaar) aan het woord: "Wij (dat zijn
Pa, Ma, tante Dien - een jongere zus
ter van Ma - drie kinderen en babu
Jack die vanuit Tjepu met ons was
meegekomen en tot haar dood in 1937
bij ons bleef - een schat van een
mens - vertrokken in een vrachtwagen
naar de plaats van bestemming.
Na Tegalega (waar later een race-
terrein werd aangelegd) en Cigarè-
lèng, waar toen een detachement van
de Veldpolitie was gelegerd, kwamen
wij aan in Dajeuh Kolot. Tot zover ging
alles goed.
De ellende kwam nadat wij de brug
over de Citarum waren gepasseerd.
De weg was op vele plaatsen stuk en
bestond alleen maar uit bochten en
hellingen. Iedere keer moest er weer
gestopt worden, omdat het water van
de wagen kookte of omdat er één van
ons misselijk werd door de vele boch
ten. Vlakbij de desa Bandjaran (Lama
djan ligt tussen de desa's Bandjaran
en Rantja-Gadok) hielden wij een vrij
lange pauze, wat nodig was voor zo
wel de auto als voor onszelf. Wij had
den toen al een rit van ca. vijf uren
achter de rug.
Bandjaran werd later de vaste pleister
plaats van de autobussen, die de route
Bandung - Pengalengan onderhielden
en van de vele ondernemingsvracht
wagens. Ongeveer een half uur voor
dat wij in Lamadjan aankwamen zagen
wij de gunung Tilu, met zijn drie toppen
en die een uitloper is van Gunung
Malabar, duidelijk afgetekend tegen
de lucht.
Aan de voet van deze berg ligt nl. de
waterkrachtcentrale Lamadjan. Langs
de centrale stroomt de rivier de Ci-
sangkui.
Ook de drukbuis, waardoor het water
van de vergaarbak naar de turbines
stroomde, was goed te zien (de mid
dellijn van zo'n buis is 1.50 m en de
lengte ca. 30 meter. De hele leiding,
dus van de vergaarbak naar de tur
bines bestond uit, naar ik meen, zo'n
honderd buizen).
Tegen zes uur 's middags (magrib)
kwamen wij aan. De auto stopte bij
een garduhuisje, waar we werden op
gewacht door een collega van Pa, de
heer Ch. Sassen (later oom Karei).
'Hij had koelies meegenomen om ons
te helpen met het dragen van onze
inboedel en vertelde dat wij nog on
geveer een uur moesten wandelen
voordat wij thuis kwamen.
De auto kon niet verder, omdat er nog
geen weg was. We volgden toen een
voetpad, met aan weerszijden waru-
bomen, totdat wij ineens voor een
heuvel stonden waarop twee dienst
woningen waren gebouwd. Oom Karei
zei, dat hij in het huis dat aan de
rechterzijde stond woonde en dat wij
in het andere kwamen.
Ma vertelt verder: "Ik wist niet waar
we terecht waren gekomen. Een en al
oerwoud. Achter ons huis was een
grote onverzorgde tuin, daarna kwam
8