TUNAS Trade, Tours Travel International B.V. er een heuvel en dan weer dat bos." De mandur van de centrale zei tegen Ma: "Sè-èr bagong gan". Ma ant woordde hem: "Kèn, urang nga boga bedil." 2) Later bleken er ontzettend veel tjè- lèngs rond te zwerven - de beesten kwamen soms tot achter onze keuken - welke wetenschap Pa met vreugde begroette, want hij was een hartstoch telijke jager. Wij hadden dan ook, ge durende de periode dat wij daar woon den, nooit gebrek aan dèndèng. Wat Ma ook erg vond was het ontbre ken van toko's en scholen. Op de vraag hoe dat werd geregeld vertelde oom Karei dat er iedere morgen een plajangan (bode) genaamd Hassan, met de fiets naar het acht kilometer verder en hoger gelegen dorpje Pengalengan ging, om voor de centralemensen boodschappen te doen of om daar naar het postkantoor te gaan. De tocht betekende voor hem heengaande lopen met de fiets aan de hand, in verband met de zware hellingen. Pas op de terugweg kon hij gebruik maken van de fiets. Dat ging dan helling af. Eens in de maand kwam er ook een tjina-klontong (marskramer) langs de centrale om zijn waren aan te bieden. Deze man kwam ook op de fiets en had van alles bij zich, waardoor hij al tijd goede zaken deed. Hij bracht de spullen mee in een grote mand, achter op de fiets gebonden. Ook kwamen af en toe een visverkoper en een slager langs. Deze slager bracht geen vlees mee, maar slachtte voor je kippen, schapen (later deed Pa dat zelf) en soms ook een koe. Ma kreeg van de bevolking, die toch vrij veraf van ons woonde, veel hulp. Zij brachten ons gestoomde rode rijst met lauk èmas (goudvis), op hun ma nier klaargemaakt - meestal gebakken en een uitgebreid assortiment lalap. Hier hebben wij deze soort groenten, zoals rowai, ketjipir, melandingan (pe- teh tjina), iris, slada aer, kaki kuda en een hoop - voor ons tot dan - onbe kende planten, leren eten. Het was ui terst voedzaam en groeide gewoon in het bos. Het smaakte bovendien voor treffelijk, vooral met sambel petis. Ook leerden wij van deze prachtige mensen de verschillende soorten krui den kennen zoals daon inggu, putjuk djambu klutu'k, kumis kuntjing, petjah beling, temu lawak en een hoop andere dingen meer. De kennis over dit soort voedsel en over die kruiden kwam ons later, gedurende de Japanse bezetting, goed van pas. Omgekeerd werden Pa en Ma dege nen, bij Wie de mensen altijd om hulp kwamen, als zij moeilijkheden hadden. Zij kwamen dan naar de "gedong" (dat is het huis waarin wij woonden). Ma hielp bij ziekten, geboorten, wanneer iemand gewond was (bijv. toen één van de mannen bij het aritten zijn teen doorsneed, zodat deze alleen aan een velletje hing), of wanneer iemand werd gebeten door een hond en al die din gen meer. Doktoren waren er toen De familie Schnezler. Achterste rij v.l.n.r. Jack, Pa Schnezler, Henny, Hugo (Coco). Voor ste rij v.l.n.r. Evi, Ma Schnezler, John (Si Kodok). alleen in Bandung, dus 40 km verder. Ma had ook altijd perubalsem en jo dium tinctuur (voor ons toen wonder bare medicijnen) in huis. Pa werd de vraagbaak van de koelies op de centrale. Hij leende hun geld, hielp hun bij overdrachten van sawahs, regelde ruzies enz. Veel mannen hielpen Pa dan ook bij het ontbossen en patjollen van de tuin. Wat eerst bos was, werd een prach tige groententuin, waarop tomaten, prei, worteltjes, sla, lobak, ketjipir, boontjes en djagung groeiden. Ook aan vruchtbomen hadden wij geen ge brek. Toen wij pas kwamen stonden in de tuin reeds manggabomen, veel pisang, twee nangkabomen, papaya en zelfs een djengkolboom. Later plantte Pa er een durianboom (hebben wij helaas nooit van kunnen genieten), sioe, mar- kissa, djambu klutuk en zuurzak. Onze oogsten werden tenslotte zo overvloedig, dat wij de pasar van Pengalengan niet meer nodig hadden. Niet vergeten werden ook de andere collega's van Pa, van wie ik mij nog kan herinneren (behalve de reeds ge noemde fam. Sassen): Familie Soete- ri'k, Puyt, Le Grand, Hoogeveen (heer Hoogeveen was toen centralechef) en familie Calbo. Janny Calbo was meen ik de jongste machinist van de cen trale en ik herinner mij ook nog Opa Calbo, voor wie ik altijd tjapungs moest vangen voor zijn bètêts. Voor één tjapung kreeg ik één karet (elas tiekje). Later hield Pa er ook kippen, eenden (entoks) en schapen op na. Wij had den op een gegeven moment wel 200 kippen en zo'n 27 schapen. Niet altijd ging het goed. Er kwamen ook tijden dat de gevreesde kippeziekte heerste. Er stierven in één week wel honderd kippen. Ook de schapenstand werd af en toe duchtig gereduceerd. Dat kwam om dat de schapen, die langs het diepe ravijn van de Cisangkui werden ge- angon (gehoed), ineens een gekke kop kregen en dan gewoon de helling naar de rivier afholden. Omdat deze zo steil was, waren ze niet meer te stoppen, tuimelden in de rivier en verdronken. Zo verloren wij op één keer zeven schapen. Ook de groentetuin werd niet ge spaard. Vooral de djagungtuin en het ketellaveld werden vaak bezocht door de tjèlèngs. Wat er dan nog overbleef kunt U wel raden. (wordt vervolgd) T) Er zijn wilde varkens mevrouw. 2) Wij hebben een geweer. 385 Beeklaan 2562 AZ DEN HAAG Telex: 34193 tunas nl. Telefoon 070-63 92 27 63 89 94 Uw Indonesië en Verre Oosten reis op de maat van uw beurs en wen sen gesneden Agent voor Europa van P.T. TUNAS INDONESIA TOURS TRAVEL Jakarta kantoren: Medan, Padang, Yogya, Surabaya, Bali, Ujung Pandang, Bandung, Singapore, Hongkong, USA. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 9