De schemering der Hindoe-heesters (I) door Dr. H. J. de Graaf KIJK UIT KIJK INI! Het eerste woord in bovenstaande titel behoeft enige toelichting. Het duidt niet enkel de tijd van de zonsondergang aan. doch wordt ook wel gebruikt als "on dergang" b.v. in de verhalen uit de oud-Noorse mythologie, waarin men spreekt over de "Goden-schemering", de ondergang der Asen (goden). Zo wil ik trach ten aan te geven, hoe het idee ener Hindoe-heerschappij over Java, in de laatste 60 jaar uit de handboeken over Java's verleden, langzamerhand verdwenen is. Bijna twee eeuwen geleden verkondigde de luitenant-kolonel Carl Friedrich Reimer, dat de Javanen eertijds onder het gezag van buitenlandse Hindoe-vorsten hadden gestaan en dat zij, onder sterke invloed der Brahmanen of priesterkaste het Hindoeïstische geloof hadden aanvaard. Welnu, allen die gedurende één en een kwart eeuw over Java's historie de pen voerden, het moge dan de luitenant gouverneur Jh. S. Raffles, of de geleerde prof. P. J. Veth zijn, konden zich daar mede verenigen. Beginnen wij met de laatste, de hoog leraar, die Java nooit bezocht en er toch maar een nog steeds lezenswaard werk over schreef: "Java, geogra- phisch, ethnologisch, historisch", waar van de 2e druk in vier dikke delen in het begin dezer eeuw het licht zag. Op blz. 14 van het eerste deel schreef hij nog: "Er is geen twijfel aan, of Java is door talrijke scharen van Hindoes overstroomd, heeft van hen meerdere beschaving ontvangen, heeft aan den scepter van vorsten uit Hindostan stammende gehoorzaamd". Hij ver baast zich er wel over, "dat in de rijke literatuur van een volk van zoo hooge beschaving als de Hindoes van een gewichtig feit als de kolonisatie of verovering van Java geen heugenis bewaard bleef". "Ook de "overleverin gen of geschiedboeken van Java" vul len deze gaping in onze kennis niet aan Hij ziet dus de Hindoes als heersers over de Javanen, en ook als bouwers der wonderbare tempels. Fruin-Mees hangt deze opvatting in de 2e druk van haar "Geschiedenis van Java", deel I (Weltevreden 1922) nog aan, waar zij op blz. 16 spreekt over de Hindoe-heerschappij, ook al schrijft zij dit overwicht minder toe aan oorlogs geweld, dan aan een "natuurlijk over wicht", waardoor b.v. de Soendanezen zich blijkbaar zonder enige tegenstand schikten in de overheersing dier vreemdelingen. "Heel veel aandacht schonken dezen vermoedelijk aan hun onderdanen niet; de laatsten vormden een lager soort van menschen". Ook toen de Hindoe kolonisten hun aandacht van West- naar Midden-Java verplaatsten, "slaag den ook deze Hindoes er in de heer schappij over de inboorlingen te ver krijgen." Dat is dus een triest begin van de vaderlandse historie der Java nen: onderwerping aan buitenlandse binnendringers. Mocht mevr. Fruin-Mees ook al enigs zins twijfelen aan het oorlogskarakter van het ontstaan der Hindoe-heer schappij, de eerste die deze ruim een eeuw gebruikelijke voorstelling op we tenschappelijke gronden bestreed, was de hoogleraar dr. N. J. Krom, die op De Prambanan dit gebied zeker geen revolutionair was. Reeds in de eerste druk zijner "Hindoe - Javaansche Geschiedenis" (Leiden 1926) overwoog hij op blz. 87 de vraag, of er vanuit Voor-lndië een veroveringstocht naar Indonesië zou zijn ondernomen, dan wel of de Hin doe-overheersing te danken was aan een vreedzame vestiging van rustige kooplieden. Voor geen van beide opvattingen was evenwel een spoor van aanwijzing te vinden. Van enig rechtstreeks staat kundig verband tussen het Indische moederland en het gekoloniseerde In donesië is niets te vinden. Daaren tegen, op grond van hetgeen men later in de Javaanse maatschappij aantreft, n.l. een vreedzaam naast elkaar be staan van Hindoeïstische en oud-in heemse elementen, besluit men tot een vreedzame ontmoeting van Hindoes en Indonesiërs. Geen wapengekletter dus bij de komst der Hindoes. Van een ge welddadige oplegging van vreemde religies, gebruiken of instellingen vindt men volstrekt niets. Er was een rustig samengaan van twee volken, tot in de hoogste kringen. Dit is de basis-raadgeving van de 3-delige reeks "Spitsroeden lopen". Leonore Hoffmeister-Hehuwat wil in de Moessonwinkel uitleg geven op zaterdag 25 juni van 11 tot 13 uur, met plezier! Ook kunt U 's woens dags terecht op de Meppelweg 497 van 14 tot 18 uur. Tot ziens Trouwens, ook in andere delen van Zuid-Oost-Azië, in Burma, Thailand, Kambodja en Viet-Nam is een sterke Hindoeïstische invloed op te merken. Het zou toch te gek zijn als in èl die landen de Hindoes met de wapens in de vuist de inheemsen tot hun opvat tingen over religie, staat en cultuur zouden gedwongen hebben. Hier moet een zelfde proces als in Indonesië na de komst der Hindoes op gang zijn ge komen, zonder dat daarbij van ver overing of onderwerping sprake be hoeft te zijn geweest. Het ging daar overal rustig toe. Deze aanvaarding van vreemde, over zeese cultuur door de inheemsen kan natuurlijk bevorderd zijn door huwe lijken tussen beide rassen. Over het algemeen reizen kooplieden alleen naar het buitenland en zoeken gewoon lijk in den vreemde een gezellin. Meestal volgt de vertegenwoordig(st)er der lagere, mindere cultuur die van de hogere beschaving. De vrouw sluit zich dus aan bij haar Hindoe-echtge noot en voedt haar kroost in zijn geest op, voor zo ver zij daartoe bij machte is. Stamt zij uit aanzienlijke inheemse kringen, dan krijgt men een gehindoeï- seerd, aristocratisch geslacht van In heemse afkomst. Iets dergelijks heeft zich opnieuw voorgedaan bij de komst van de Islam in Indonesië, toen Ara bieren zich lieten opnemen in voor name inheemse families door met vrouwen daaruit te huwen. Een aanwijzing voor een vreedzame invoering van het Hindoeïsme op Java is ook het oude verhaal van Adji Saka, een doorzichtige naam. Immers Adji betekent Vorst en naar Saka wordt de Hindoeïstische jaartelling genoemd, die met het jaar 78 A.D. begint. Die Adji Saka kan dus als de invoerder der Hindoe-cultuur beschouwd worden, wiens komst een over het algemeen vreedzaam karakter droeg. Men leze slechts het korte verhaal over hem in de z.g. Hollandse Serat Kanda, een oorspronkelijk Javaans verhalenboek, dat vermoedelijk in het jaar 1807 voor de gouverneur Nicolaas Engelhart te Semarang in niet al te fraai Neder lands is overgezet. Een Moors (Mohammedaans) Vorst van Kodjrat, Bali Atje geheten, voor spelde dat er een einde zou komen aan de erfopvolging van zijn geslacht. Daarom droeg hij zijn zoon Awab op, om met een zijner zusters naar Java te gaan. Daarheen, zo zeide hij, had vroeger een zijner voorvaderen ook reeds een Adji Saka gezonden, die het eiland geheel met djoewawoet, waarmede 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 16