We garden oj -Qaót
Karang Bolang aan de zuidkust van Java, een vindplaats van de eetbare vogelnestjes.
Vanuit het verre zuiden van de In
dische Oceaan loopt noordwaarts een
lange deining, die breekt tegen de
bergachtige kust van Java's zuidkust.
Van grote hoogte gezien lijkt het op
pervlak van de zee op een plaat golf
karton. Volstrekt regelmatig loopt een
lome deining over een diepe oceaan.
Niet ver van Java's zuidkust loopt een
trog evenwijdig aan de kust, die ter
plaatse een diepte bereikt van meer
dan zeven kilometer.
Een schip koersend van de richting
der Kleine Soenda eilanden west
waarts naar Straat Soenda - of om
gekeerd - wordt voortdurend door de
deining opgetild, helt over bakboord,
komt terug in vertikale stand om daar
na terstond naar stuurboord over te
hellen. Regelmatig, zonder ophouden,
soms dagen achtereen. Slingeren noe
men wij dat, terwijl de Engelsen spre
ken van "rolling" een benaming, die
mij juister wil voorkomen. Bij "slinge
ren" wordt aan een slinger gedacht en
die ontbreekt. Op de secondewijzer
kan de regelmaat der beweging wor
den vastgesteld.
Langs de rotsachtige Java zuidkust -
met een variatie op de bekende Engel
se zuidkust zou men kunnen spreken
van de "White cliffs of Java" - is
slechts één goede haven.
De noordkust van Java ligt aan de
Javazee, een rustige ondiepe binnen
zee, waardoor over de gehele lengte
van deze kust schepen kunnen anke
ren en hun lading kunnen ontvangen
van - of afgeven aan - lichters, die in
grote getale in de kustplaatsen aan
wezig plachten te zijn. Slechts zware
buien in de tijd van de westmoesson
konden een korte stagnatie in het los
sen en laden teweegbrengen. Alleen
Jakarta en Surabaya beschikten over
echte zeehavens, waar schepen acco-
modatie vonden en tegen de wal kon
den meren.
Hoe anders is de situatie aan de berg
achtige zuidkust van Java. De hoge
deining maakt verkeer met de wal door
middel van lichters vrijwel onmogelijk.
Slechts één natuurlijke haven: Tjila-
tjap, geeft gunstige mogelijkheden tot
verscheping van lading.
Tjilatjap ligt aan een baai, die door
een eiland: Noesa Kambangan, be
schut wordt tegen de aanzwellende
deining van de Indische Oceaan. Een
nauwe toegang aan het einde van een
natuurlijke trechter, gevormd door het
noordoostelijke gedeelte van het ei
land en de Javakust loopt konisch uit
in een nauwe zeestraat.
Max Havelaar laat Saidja vertellen:
Ik heb de grote zee gezien
aan de zuidkust,
Toen ik daar was met mijn vader
om zout te gaan maken.
Saidja heeft daar aan de zuidkust ge
staan, met zijn blik gericht naar het
zuiden, overweldigd door de aanrol
lende deining.
Nacht over Java
En als de avond gevallen is, het maan
licht ontbreekt en de hemel zoals ge
bruikelijk een strak donker aanzien
biedt, dan moet Saidja, geboeid als hij
was door de brekers der deining, toch
met verwondering hebben opgekeken
naar dat alles overheersende beeld
van het uitspansel, overdekt met on
telbare sterren.
Vreemd is dat Havelaar niets vermeldt
over de wijze waarop Saidja geïmpo
neerd wordt door die aanblik naar de
zuidelijke hemelkoepel. Want een mens
moet zich bij het opkijken naar deze
wonderen der schepping klein gaan
voelen, zich zelf zien als een onbete
kenend stofje tegen de achtergrond
van de kosmos.
Als de omstandigheden gunstig zijn,
dan is duidelijk zichtbaar aan de zui
delijke hemel, niet te hoog boven de
horizon, het sterrenbeeld "het Zuider
kruis", vier fonkelende sterren, die
duidelijk een kruisbeeld vormen en
voor elk ongeoefend oog als een kruis
gezien worden, een beeld dat als zo
danig zijn naam volkomen rechtvaar
digt.
De zuidelijke hemel heeft nog een pri
meur, want in het verlengde van de
korte arm van het Zuiderkruis en niet
ver daar vandaan staan nog twee
schitterende edelstenen, onderdelen
van het sterrenbeeld Centauri, het
beeld dat zich van alle sterren in het
heelal het dichtst bij onze aarde be
vindt en wel op de respectabele af
stand van 4,2 lichtjaren, d.w.z. dat
het licht van die sterren met de voor
ons zo onbegrijpelijke snelheid van
300.000 kilometer per seconde er
toch nog altijd ruim 4 jaren over doet
om ons te bereiken.
Het mag verwondering wekken, dat in
die Indonesische cultuur de sterren
kunde zo'n bescheiden rol heeft ge
speeld, terwijl in het Nabije-Oosten en
in China twee duizend jaar geleden
de wetenschap der sterrenkunde reeds
een belangrijke rol speelde.
Ik had het voorrecht in 1921 met een
vrachtschip van de Maatschappij Ne
derland (een schip van rond 8000 ton),
in westelijke richting de trechter, ge
vormd door de noordoostkust van Noe
sa Kambangan en de zuidkust van Ja
va (door de Schildpaddenbaai) op weg
naar de rede van Tjilatjap, binnen te
varen. De vaart door de nauwe zee
straat was een sprookje gelijk. Het
leek of we met de masten de van het
hoge eiland afhangende takken zouden
stukvaren. Dat gebeurde natuurlijk
niet, maar het machtige schouwspel
gaf van de verhoudingen een verte
kend beeld.
Noesa Kambangan, het bloemeneiland.
Het langwerpige eiland, rond 30 kilo
meter lang, ligt in zijn volle lengte
tegen de Javakust gekeerd en be
schermt op deze wijze de enige veilige
haven, die Java's zuidkust kent. Het
eiland behoort qua geologische op
bouw tot de rotsachtige kust van Java.
Hier werden sinds eeuwen de beroem
de eetbare vogelnestjes verzameld,
geselecteerd en gedroogd. Daarna
werden de witte exemplaren, die de
hoogste waarde vertegenwoordigen,
verpakt en via Singapore naar China
uitgevoerd, alwaar ze als een delica
tesse een grote waarde bezaten. De
rotsachtige kust vertoonde door de
werking van het zeewater vele holen,
waarin de vogeltjes hun nesten kon
den bouwen. Het verzamelen geschied
de door Javanen, die zich aan rotan
ladders vanaf de randen der rotsen
naar beneden lieten zakken, levensge
vaarlijk werk. Grote zwermen vogel
tjes, gierzwaluwen of salanganen, nes
telen twee tot drie maar per jaar,
meestal werd het derde nest met rust
gelaten (uit Encyclopedie van Ned. In-
dië, 2e druk 1917).
26