W W I
Tsv**zr>&j. *2kï\"
t ivh
heuvels van het binnenland steil op
rijzen. Ik wandel terug en hou me tot
een uur of vijf schuil voor de zon. Dan
ga ik eens op de pasar kijken.
De weg loopt daar als een soort bou
levard langs het strand, waar in de
baai allerlei vissersbootjes liggen.
Ik krijg zomaar een rondleiding van
een jongen met een gemoedelijk ge
zicht en, inplaats van het gebruikelijke
moslimpetje, een grote slappe hoed op.
Terwijl hij me meterslange haaien in
de visafslag, de vismarkt en een nog
uit de Hollandse tijd stammende aan
legsteiger toont, vertelt hij me op la-
konieke wijze zijn hele leven; nogal
tragisch maar niet uitzichtloos. Hij is
visser van beroep.
Op een brokkelig muurtje langs de
"boulevard" gezeten roken we een
kretek en kijken weemoedig naar de
kleurrijke zonsondergang.
Hij wil me met alle geweld nog op
koffie trakteren die we op de pasar
drinken. Intussen heb ik hem wat ver
teld over het leven in het Westen. Dan
Is het donker en moet hij naar huis
want zijn gezin wacht op hem.
Om deze tijd is het stil op de pasar en
ik ben de enige klant in het rumah ma-
kan waar ik nasi campur bestel en het
merkwaardige interieur eens bestu
deer. De langwerpige, hoge ruimte is
aan twee kanten open. Het golfplaten-
dak wordt gesteund door een kon-
struktie van zware houten balken.
Op de ruw houten vloer staan stoelen
en met rode plastickleedjes gedekte
tafels, ook van dik hout. Hoog tussen
de donkere balken van de zoldering
hangt een eenzame t.l.buis die een
onwezenlijk licht verspreidt.
Een antiek donkerhouten bureau van
Europese afkomst staat stoffig en ver
weerd, als een soort balie, tussen het
restaurant en de keuken waar met een
heel ouderwets, op houtskool gestookt
gevaarte van een fornuis wordt ge
werkt. Aan de ene wand hangen wat
zwartgeblakerde potten en pannen, er
tegenover staat nog een antieke buf
fetkast. Achter het bureau houdt de
vriendelijke, oude dame, ernstig met
een potlood in een blocnootje cijfe
rend, de boekhouding bij.
Terug op mijn kamer slaap ik enkele
uren als een blok, me vaag bewust van
een hels lawaai buiten, geproduceerd
door een afgrijselijk vervormende
luidspreker. Schor getoeter wordt af
gewisseld door een heesbrullende
stem. Half bewusteloos van de slaap
blijf ik als verlamd overgeleverd aan
de hallucinatoire herrie nog enige tijd
liggen. Dan ga ik kijken. Aan de over
kant is naast het politiebureau een
belangwekkende drukte aan de gang.
Met mijn slaapdronken hoofd begeef
ik me tussen het publiek. Alle aan
dacht is gericht op een jongeman die,
in een karatepakje gestoken, een soort
dansceremonie staat op te voeren. Het
lijkt op een gevecht met een onzich-
bare tegenstander. Doodernstig, als in
trance, beweegt hij zich met hoekige
sprongen op de maat van de opge
wonden muziek. Een hobo stoot met
v!
Kampongweggetje tussen de klapperbossen achter Pelabuhan Ratu.
(Foto: Rogier)
rauwe klank, in vliegend tempo, een
melancholieke melodie uit, door bon
kende trommels begeleid.
Opeens schijnt het afgelopen te zijn,
iedereen gaat naar huis. Het is ook
al middernacht en hoog tijd voor de
vele kleintjes. Later hoor ik alles ge
leidelijk stil worden, dichtbij begint
een tokè te roepen. Ik wil naar de
sterren kijken en open even een luik.
Ogenblikkelijk zoeft er een muskiet
naar binnen die zich pas na een uit
puttende jacht laat pakken. Die luiken
blijven verder dicht.
Half beneveld door de obat nyamuk
loop ik om een uur of zeven alweer
naar de pasar voor het ontbijt. Het is
nog niet heet zodat ik een korte wan
deling aandurf om de andere kant van
het dorp te verkennen.
De weg loopt met een paar bochten
tussen de bebouwing door, alvorens
de heuvels in te stijgen waar het dorp
zo te zien ophoudt. Ik kom langs een
scheepsbouwwerkplaats en volg een
smal pad naar het strand om even op
een boot uit te zitten blazen. Het licht
is schitterend en maakt alle kleuren
transparant, de turkoise zee, de bos
sen op de heuvels achter het dorp zijn
heel licht turkoise in de zon en zacht
grijsviolet in de schaduwpartijen. Dan
moet mijn zitplaats zee kiezen. Het
wordt alweer heet, de ijle nevels los
sen snel op.
In een rumah masakan padang drink
ik koffie en eet er een paar piepkleine
zoete pisangs bij. Men is zo vriende
lijk een kaarsje voor me op tafel aan
te steken, terwijl buiten het licht alles
verbleekt en verblindt.
(lees verder pagina 25)
17