De schemering der Hindoe-heersers [slot]
door Dr. H. J. de Graaf
Installatie van Anak Agoeng I Goesti Bagoes Negara, stammend uit een oud geslacht van
Hindoe-vorsten, tot regent van Djembrana (Bali) in 1929. Bij het herstel van de Balische
zelfbesturen in 1938 werd ook hij tot vorst van dit landschap verheven. Achter de regent
zittend zijn familieleden, rechts van hem zijn grootmoeder, weduwe van de laatste i^gent,
die wegens grove tekortkomingen door de regering in 1866 was afgezet (Foto d Oriënt)
Vooreerst betoogde hij, dat zo min op veroveringen beluste krijgslieden, als op
winst uit zijnde kooplieden in staat moeten geacht worden, om veel tijd te be
steden aan het verbreiden ener rijke en diepgaande cultuur bij vrij primitieve
volksgroepen. Daartoe ontbraken hun de kennis en de gelegenheid.
Hij wees er o.m. op, dat er wel talrijke Sanskrietwoorden in het Javaans zijn
opgenomen, doch dat dit meest "geleerde" woorden zijn. Uit de Indische volks
talen is daarentegen zeer weinig in het Javaans overgenomen. Dit wijst z.i. op
een beschavingsoverdracht door voornamelijk beschaafde, ontwikkelde lieden,
niet door een overnemen van een grote schare veelsoortige kolonisten.
Ook is het opmerkelijk, dat niet aan
de kusten, waar de meeste handel ge
dreven werd, de diepste sporen der
Hindoe-cultuur werden aangetroffen,
doch juist in het vruchtbare binnen
land, waar men de vorstenzetels mocht
verwachten. Daar treft men de prach
tige tempel-ruines aan, doch niet in de
havensteden van de Noordkust.
Ook treffen wij naderhand, zowel op
Java als op Bali, in de gehindoeiseer-
de maatschappij zo weinig sporen aan
van het kaste-stelsel, dat zulk een
onmisbaar element uitmaakt van de
Hindoesamenleving in India. Het heet
daar nu wel te zijn afgeschaft, doch
de dagelijkse praktijk leert wel anders.
Doch waaruit bestond de schare van
beschaafde en ontwikkelde lieden, die
zich de moeite getroostten om de een
voudige Javanen, en andere Indone
siërs, wat meer van hun cultuur te
brengen, welke beschaving onafschei
delijk met hun godsdienst verbonden
was?
Gelijk bekend kwamen destijds in In
dia twee machtige, godsdienstige stro
mingen voor: het Hindoeïsme en het
Boeddhisme. Het laatste, door Boed
dha Gautama in de 7e eeuw v. Chr. in
het leven geroepen, bevatte een heils
leer, die voor de ganse wereld bestemd
was. Daarom ontwikkelden de Boed
dhisten juist in de tijd der "Hindoe
kolonisatie" een geweldige zendings
drang. Predikers van Boeddha's ver-
lossingsleer ontzagen geen zeeën,
woestijnen of bergen om hun heils
boodschap te prediken, in Tibet, China,
Japan, Achter-lndië en ook Indonesië.
Hun aanwezigheid en krachtig optre
den daar laat zich dus zeer goed ver
klaren.
Met het Hindoeïsme, de oude volks
godsdienst der Indiërs, is het enigs
zins anders gesteld. Deze religie leent
zich niet tot propaganda. Men is Hin
doe, maar men wordt Boeddhist. Van
Hindoeïstische zendelingen kan dus
feitelijk geen sprake zijn. Doch er be
staan uitzonderingen. Een bepaalde
secte van het Hindoeïsme, de Qaiva-
Siddhanta, predikte een heilsleer, die
de verlossing der ziel uit de eeuwige
kringloop der wedergeboorten verkon
digde. Dit was echter geen volksgods
dienst, doch een geheimleer, die van
goeroe tot moerid werd overgeplant.
Pas na jarenlange studie werd men tot
voorganger, priester gewijd. Reeds tij
dens het leven was men de zalig in de
god Sjiwa verloste en werd dan door
Sjiwa bezield.
Vandaar de hoogst belangrijke positie,
die zulke bevoorrechte personen in
een Hindoe-Javaanse samenleving kon
den bekleden. Zij konden daarin op
treden als raadsman van Vorsten, als
hofkapelaan, hofdichter, opperrechter,
astroloog, als hoogste autoriteit in za
ken van de godsdienst, kenner en be
waarder der heilige overlevering.
In hun functie van priester-brahmaan
vermochten zij het toverkrachtige toja
tirta te bereiden, het wonderbare
vocht, dat het leven versterkt en ver
lengt. Het wordt nü nog op Bali door
de pedanda's van Sjiwa bereid. Van
daar hun hoge positie bij het Rijks
bestuur.
Terecht heeft dus de luitenant-kolonel
Reimer, toen hij de machtige Hindoe
ïstische ruiïnes bij Prambanan op zijn
wijze uitlegde en verklaarde, aan de
kaste der Brahmanen een grote rol
daarbij toegekend.
Het is ook begrijpelijk, dat zulke veel
zijdige, veel vermogende figuren een
diepe en uitgestrekte invloed op de
Javaanse samenleving konden uitoefe
nen. Na het optreden der Boeddhisten,
aan wie wij de tjandi Borobudur te
danken hebben, treden deze Sjiwaïe-
ten op, onder wier invloed de sjiwa-
ietische tempels bij Prabanan gebouwd
zijn. Beide religieuze stromingen zien
wij op Java naast elkander, bijna hand
in hand optreden.
In onze moderne maatschappij, die se
dert de Verlichting en de Franse Re
volutie gewoon is godsdienst en poli
tiek streng gescheiden te houden, zal
wellicht iemand opmerken, dat hetgeen
hierboven over Boeddhisme en een
Sjiwaïetische sekte gezegd is, in
hoofdzaak slaat op de religie. Wat
hebben staatsbestuur, rechtspraak, het
dagelijks leven daarmee te maken?
Men diene er evenwel rekening mede
te houden, dat in die verre, "duistere
tijden religie en het bestaan van alle
dag niet zo ver uiteen lagen, doch in
tegendeel nauw verbonden waren. Met
name de aanwijzing en aanstelling van
het stamhoofd, van vorsten en konin
gen hingen zeer nauw met de religie
samen. En juist hierin schijnen de in
gevoerde religies een grote invloed te
hebben gehad, ten dele voorzeker ook
een heilzame, want zij gaven stabiliteit,
vastigheid aan het bewind.
Behalve een passende wijding tot
vorst, verwierf een Indonesische vorst
ook een aanzienlijke titelnaam, die in
druk maakte. Aldus verwierven Indone
sische vorsten als vorst meer aanzien,
glans en glorie bij hun onderdanen.
Hetzelfde geschiedde nog eeuwen lang
in het stamland India.
In het jaar 1674 waren zowel Engelse
als Nederlandse kooplieden nog ge
tuigen van de Vorstenwijding van de
heerser der Mahratten, Shiwa-ji. In
een langdurige en taaie strijd had deze
6