De strijd om Segeri I Een heldhaftige episode uit de geschiedenis van Zuid-Celebes. door Dr. H. J. Koerts De Overval Op 30 mei 1855 werd de bestuurspost in Segeri, ongeveer zeventig kilometer ten noorden van Makassar in zuid-Celebes, overvallen door een gewapende bende onder leiding van een zekere Daeng Kalebu. Op deze post waren twee bestuurs-ambtenaren, de "élève" A. L, Platt en de baron T. Collot d'Escury. Deze laatste was nog maar een maand tevoren belast met het bestuur over wat toen heette "het derde pachtdistrict" Segeri. De hoofdplaats ligt aan een rivier van dezelfde naam. Toen de overvallers kwamen opzetten nam Platt met vrouw en kind de vlucht in een lepa lepa (vlerkprauw) en wist zich in veiligheid te brengen. Een lans die hen nog nageworpen werd trof geen doel. D'Escury had ook kunnen vluchten maar wilde dat niet. Met een paar getrouwen bond hij de hopeloze strijd aan. "En zo verdedigde hij zich nagenoeg geheel alleen tegen een onafzienbare massa mensen, totdat hij ten laatste met wonden overladen ter neder stort te. Zijn hoofd werd volgens Boegi- nees krijgsgebruik, van de romp ge slagen en meegenomen. Het gouver- nements "établissement" van Segiri 2) bestond uit een schoolgebouw, een padischuur en de woningen van d'Es cury en Platt. Volgens sommige be richten werd alles geplunderd en in de as gelegd maar daarmee klopt niet dat de bezittingen van D'Escury later van wege "De Weeskamer" op een ven dutie verkocht werden. Enige artikelen van waarde, gekocht door de assistent resident, werden na een brief van de vader, naar Holland gezonden. Segeri lag aan de noordgrens van het toenmalige go'uvernementsgebied. Het rijkje Tanette waaraan het grensde was in 1840 "onderworpen" maar dat betekende alleen dat het een "leen- vorstendom" werd, er werd geen bestuursambtenaar geplaatst. In het grensgebied was het al lang onrustig. In het gebergte nabij Segeri zaten op standelingen die in openlijk verzet waren en zich o.m. bezig hielden met veediefstallen, een typisch Celebiaans bedrijf. De 'belangrijkste van de ver zetslieden was Daeng Kalebu, in ons verhaal de tegenspeler van Collot d'Escury. We willen nu vertellen wat aan de opstand voorafging en hoe deze on derdrukt werd. Onze gegevens ontle nen we voornamelijk aan twee bron nen. een brief van de gounverneur van Celebes en onderhorigen van 16 januari 1856 waarin deze aan de gou verneur generaal verslag doet van de gebeurtenissen en een "Boeginees heldendicht" dat in 1858 door de taal-' geleerde Dr. B. F. Matthes werd uit gegeven. Bij de Boeginese tekst was niet alleen een Hollandse vertaling ge voegd, het geheel was ook voorzien van een inleiding waarin Matthes zelf ook een verslag van de gebeurtenissen geeft. Matthes kende de landstaal, sprak met velen die alles hadden meegemaakt. Daardoor is zijn verhaal een nuttige aanvulling van en vaak correctie op het rapport van de gou verneur dat aan Matthes natuurlijk on bekend was. In het laatste gedeelte van ons opstel zouden we de achter grond van de gebeurtenissen willen belichten. Bekendheid met zuid-Cele- bestoestanden van die tijd is onmis baar voor goed begrip van de feiten. Voor- en naspel I- La masagau gewoonlijk Daeng Ka lebu genoemd, hield zich op in de bossen van Kading, op korte afstand van Segeri en had zijn verblijf geves tigd in Bukulu boven op een steile berg. Deze hoogadellijke telg, een "prins" van Mario lag overhoop met zijn familieleden in Tanette en Segeri en daardoor ook met de Hollanders. Al in de jaren 1838/1840 had Daeng Kalebu zich bezig gehouden met rove rijen in Segeri maar na de onderwer ping van Tanette, het rijkje ten noor den van Segeri had hij zich vele jaren rustig gehouden. In 1850 kwam het opnieuw tot een uitbarsting. Een bloed verwante (zuster?) van D. Kalebu was geschaakt en dit is volgens de Boegi nese adat een gruwelijke belediging voor de betrokken familie. Wordt de belediging niet gewroken dan is men volgens de adat eerloos. D. Kalebu liet enige mensen vermoor den en een kampong in de as leggen. Daarna trok hij zich met zijn volge lingen terug in het ontoegankelijke ge bergte en ging voort met het roven van karbouwen en ook het plegen van moorden als dit zo uitkwam. De gou verneur van Makassar had al lang het plan om Daeng Kalebu uit zijn schuil hoek te verdrijven maar men was in die tijd niet erg actief en er gebeurde niets. De jonge d'Escury zal al gauw begrepen hebben op welk een gevaar lijke plaats zijn chefs hem gesteld hadden. Was hij niet al bij voorbaat een "enfant perdu"? In de eerste dagen van mei kreeg hij bericht dat zich op de grens van Se geri verdacht en gewapend volk op hield. Hij trok er op uit met een be volkingspatrouille maar vernam dat het volk naar het gebergte was terugge keerd. Hierop trok d'Ecury ook terug maar hield wel drie "verdachte" per sonen aan die werden ontwapend en meegenomen. Twee van hen namen de vlucht waarop d'Escury aan zijn op passer Tjondong opdracht gaf hen weer op te halen en bij verzet geweld te gebruiken. Tjondong kwam terug met HISTORISCH OVERZICHT VAN DE NEDERLANDSE BETREKKINGEN MET ZUID-CELEBES. Nevenstaand artikel geeft een weinig bekende episode weer uit de veelbewo gen geschiedenis van de Nederlandse bemoeienis met Zuid-Ce!ebes. De eer ste aanraking met dit gebied dateerde uit de tijd van de V.O.C., toen na strijd tegen Hasan Oedin, de vorst van het in die tijd machtige rijk van Makassar (Goa), de stad Makassar aan de Hollan ders werd afgestaan. Het in 1667 geslo ten Bongaais verdrag regelde voor de volgende eeuwen de verhoudingen in deze streken. De verschillende staatjes werden deel genoten in een bondgenootschap, waar in de Compagnie de leiding had. Van vestiging van een geregeld Nederlands bestuur was echter nog lang geen sprake. Na de besnoeiing van de macht van het rijk van Makassar (welks invloed in zijn bloeitijd zich zelfs uitstrekte tot de Mina- hassa, Boeton en Soembawa) werd Boni de belangrijkste staat in dit deel van Celebes. Aroe Palakka, die in de strijd tegen Makassar de Compagnie belang rijke diensten had bewezen, genoot de gunst van de Hollanders. De meest be kende van de ongeveer 30 rijkjes in Zuid- Celebes waren Tanette, Loewoe, Sopeng, Wadjo en Sidenreng. Nieuwe moeilijkheden ontstonden bij het herstel van het Ned. gezag na de Engelse tijd, toen Tanette en Bone het hernieuwd Bongaais verdrag niet wilden onderteke nen. In 1824 en weer in 1858-1860 werd militair ingegrepen, zonder dat dit ge volgd werd door de instelling van een geregeld bestuur. In 1855 - in de tijd waarin bijgaand artikel speelt - was het gezag van de Ned.-lndische regering er zo gering, dat de vorstin van Bone beval, de Nederlandse vlag ondersteboven op haar prauwen te voeren. Pas na de expedities van 1905-1906, de episode waarover de schrijver Friedericy verhaalt in "De laatste generaal" werd het Ned. gezag in Zuid-Celebes daad werkelijk gevestigd. Enkele decennia la ter kwam een verzoening tot stand met de vorsten, wier gebied was ingelijfd bij het direct bestuurde deel van Ned.-lndië: in Boni werd in 1931, in Goa in 1937 het zelfbestuur hersteld. CH. M. het bericht dat hij een van de twee mannen had achterhaald en na verzet neergestoken. Later bleek dat deze persoon, Batjo geheten, een volgeling was van Daeng Kalebu en een familie lid van de matoa van Botto. Deze gebeurtenis wekte grote beroe ring. De kampong Botto waar de weer spannige was "neergelegd" werd voor een deel door de bevolking verlaten evenals enige omliggende kampongs. Op 28 mei ging d'Escury onderzoeken wat er aan de hand was maar werd door een gewapende troep volks uitgejouwd. Hij keerde om en kwam terug met een sterkere macht. Er ont stond een vuurgevecht. Vele mensen van Segeri kwamen hun bestuursamb tenaar te hulp zodat zijn macht aan groeide tot 4 500 man. De strijd bleef onbeslist. Wegens gebrek aan munitie moest het gezag terug trekken. Die zelfde avond schreef d'Escury een brief aan zijn assistent- 26

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 26