Tempo doeloe bij de bank (IX)
Gezicht op de haven van Djambi aan de Batanghari
DE DUIZENDJES VAN DJAMBI
Het eerste dat ik zag van de hoofdplaats Djambi was vanuit de lucht. Per KNILM
van Batavia, via Palembang over het oerwoud naar het primitieve vliegveldje
van mijn nieuwe standplaats. Bij de landing trok de Dakota een flinke zandstorm
achter zich aan. Dat was in 1936. Het was meteen één van de laatste vluchten;
kort na mijn aankomst werd deze verbinding opgeheven en eerst na de oorlog
hervat. De overblijvende connectie met de buitenwereld werd door de K.P.M.
verzorgd. De "Tomori" voer wekelijks op Palembang/Tg. Priok en de "Toba"
op Singapore, op welke haven nagenoeg de gehele handel van het Gewest
was gericht.
De machtige rivier, Batang Hari, overheerste geheel het beeld van Kota Djambi,
stromende van de Padangse Bovenlanden, dwars door het Gewest naar Koeala
Toengkal in zee, dicht bij Singapore. Zij vormde de grote verkeersader voor de
afvoer van rubber uit het binnenland en de opvoer van allerlei goederen en
artikelen ten gebruike van de bewoners van de gehele area.
De enkele wegen naar Padang en Pa
lembang speelden slechts een onder
geschikte rol. In dit opzicht was de
Residentie vrij geisoleerd gelegen ten
opzichte van de omringende gebieden.
Er waren grote veranderingen op til
in de bevolkingsrubbergebieden, zoals
Bandjermasin, Pontianak, Palembang
e.d. en Djambi, zoals de praktijk wel
zou uitwijzen.
Ik bepaal mij hier echter uitsluitend tot
laatst genoemde Residentie, omdat ik
het daar zelf meemaakte.
Allereerst de financiële veranderingen,
die plotseling optraden.
Het rubber tappen in de oeloe was een
continu bedrijf, de Chinese opkopers
kochten de latex op en na wat ruwe
voorbewerking werden de sheets en
slabs in grotere partijen op Djambi af
gevoerd.
De betalingen werden met kleine cou
pures bankpapier en munten gedaan
en deze vloeiden weer terug in de
locale circulatie, die daardoor vrij con
stant was. De grote uitgaven kwamen
pas als de rubber geëxporteerd werd
en aan de Douane het hoge uitvoer
recht moest worden betaald. Door
snelle afwikkeling in Singapore duurde
deze financiering voor de locale han
delaren zeer kort, vergeleken met de
opkoop van het produkt in de oeloe.
Voor de betaling van de uitvoerrech
ten was een praktisch systeem ont
wikkeld tussen Douane, handelaren en
K.P.M.. Er werd gebruik gemaakt van
bankbiljetten van 1.000,waarvan
er enige miljoenen gelds in een kleine
cirkel ronddraaide. Aan deze even
wichtstoestand tussen kota en oeloer
kwam ultimo 1936 plotseling een einde.
De coupons, drie maanden geldig,
moesten handelaren in staat stellen om
te mogen exporteren. De Inheemse
tuinders konden de "kopongs" te gel
de maken, waarvoor zij veel meer kre
gen dan voor hun latex. Veor de op
koop van coupons was ter plaatse in
eens veel meer klein geld nodig en dat
was er niet; na enkele dagen was ook
de hoofdplaats Djambi leeggezogen.
Uit alle hoeken en gaten kwamen de
duizendjes te voorschijn, maar niemand
kon meer wisselen. Al gauw deden ze
tot f 10,en meer disagio, maar ook
dat hielp niet.
In het gehele Gewest was geen kan
toor van De Javasche Bank. Het Agent
schap in Palembang kon ook niet hel
pen, omdat men daar in dezelfde om
standigheden als te Djambi verkeerde.
De kleine coupures moesten aange
voerd worden van uit Batavia.
Het duurde weken voordat de geld-
situatie in Djambi weer in evenwicht
was: kleingeld er in en duizendjes
terug naar Batavia.
Op ons pas geopende bankkantoor
verkeerden wij in dezelfde omstandig
heden. Kasgeld genoeg, maar door het
wisselen niet van de juiste soort.
Zodra de Tomori geld uit Batavia aan
bracht en een groot aantal gezegelde
postpakketten van het Postkantoor af
gehaald konden worden, dromden de
Chinese handelaren achter de dragers
van de Bank aan. De kleine bank-
ruimte was snel gevuld met wisselaars,
wapperend met hun groot bankpapier.
De veiligheid van het lopende trans
port vanaf het Postkantoor, gemoede
lijk met onder elke arm een pakket,
vormde geen enkel probleem. Van
overvallen had nog niemand gehoord
in die dagen. In korte tijd was de hoe
veelheid kleingeld - vele tonnen - ge
heel weggehaald en het wachten van
de wisselaars en het afwijzen van deze
door ons, begon weer opnieuw tot de
volgende zending arriveerde.
Zonder kleingeld geen opkoop van
coupons en zonder deze geen uitvoer
van klaarliggende rubber naar Singa
pore.
Eén van de Chinese exporteurs had
ik al eerder moeten teleurstellen, maar
hij bleef aandringen, in de gedachte
dat er nog wel een geheim potje in de
brandkast was. Toen kwam de baas
zelve, zijn vrouw, op kantoor. In het
zwart gekleed, klos-klos op houten
klompjes, met nog ouderwets vervorm
de voetjes, zwaaiend met groot bank
papier. Ik had echt niets meer aan
kleingeld en vertelde haar dat zo vrien
delijk mogelijk, maar het gaf niets, zij
bleef aandringen en zei: "Toean boleh
potong sedikit," doelende op een af
trek van 10,onder het motto
"boleh tawar".
"Saja bisah potong sedikit?" was mijn
wederwoord.
"Betoel, Toean," en zij overhandigde
mij gretig een van haar briefjes van
1.000,ik hield het op mijn linker
hand en nam een schaar uit de tafel
lade met mijn rechterhand en vroeg:
"Potong brapa?" daarbij met de schaar
een steeds groter gedeelte van het
bankpapier aanwijzende. Hoogst ver
ontwaardigd griste zij mij het geld uit
de hand en verdween. Die "toean-
baroe" was "gilah betoel
Nog vele malen ben ik haar later in
de kleine Chinese gemeenschap te
gengekomen, maar dan draaide zij
prompt haar hoofd om. Ik had het voor
goed bedorven bij haar I
OUD-BANKMAN
32