latende haar, die sledhts één wezen met mij uitmaakt, haar, der wassende maan in jeugd en schoonheid gelijk, haar, de in goud gezette parel, haar, het sieraad mijner djadjarang (de plaats van het Boeginees huis waar men samenzit. K), haar, die engel in menselijke gestalte, haar, die morgen ster mijner kamer." Even later werd zijn hoofd, "waarop bij feesten steeds de sierlijke sigara 4) rustte" op dodelijke wijze getroffen. "Bewusteloos stortte hij ter aarde en spoedig sprong men toe om hem weg te slepen in het dicht begroeide woud." Hij bleef dus gespaard voor het afhakken van zijn hoofd wat met gevallen vijanden altijd gebeurde ook door de gouvernementstroepen. Het heldendicht eindigt met de be schrijving van de vlucht van Daeng Kalebu's weduwe in den nacht door bergen en bossen. "En al mochten haar tedere voeten, evenals die der andere haar vergezel lende prinsessen, vroeger niet ge woon zijn, om op de ruwe grond te treden, thans liepen zij de ganse nacht zonder verpozing door." Aan de overzijde der bergen in de adat gemeenschap Gattarang in Lamuru (Bone) dus buiten gouvernementsge- bied wordt zij met haar gevolg liefde rijk opgevangen. Dan komen de weeklachten. Waarom heeft de geliefde man zijn kinderen als wezen achter gelaten "henengaan- de naar de gewesten daarboven?" Nooit had zij met hem onenigheid gehad, door niets was ooit hun ge negenheid gestoord. Maar dan herinnert ze zich hoe hij door 's Hemels beschikking als 't ware met blindheid geslagen was, een blindheid zo groot, dat hij het licht van de dageraad van de duisternis des nachts niet meer kon onderscheiden." Het moet mij van het hart dat het Boeginees heldendicht mij liever is dan het van alle gevoel gespeende rapport van de gouverneur van "Cele bes en onderhorigheden." Slot De overval van Segeri in 1855 wordt in de grote "Geschiedenis van Neder lands Indië" van Dr. F. W. Stapel niet vermeld. Toch is deze tragische ge beurtenis karakteristiek zowel voor de geschiedenis van Nederlandsch Indië in de 19e eeuw als voor zuid- Celebes. Een roverhoofdman kon jarenlang een hele streek terroriseren zonder dat "het gezag" in actie kwam. We heb ben de gouverneur laksheid verweten maar de schuldigen zaten natuurlijk hogerop, helemaal in Holland. Daar zat men te wachten op het "batige slot" waaruit de aanleg van spoor wegen moest worden betaald. De bui tengewesten, vooral die van Oost In donesië, brachten niets op, dus had men daarvoor geen belangstelling. Geld voor een actief bestuur dat de belangen van de bevolking behartigde en voor een expeditie waar nodig, was er niet. P. J. Kooreman, contro leur in zuid-Celebes, in 1883 met ver lof in Nederland, schreef in "De In dische Gids" van dat jaar: "De zoge naamde buitenposten werden aan hun lot overgelaten, men was tevreden als er vandaar geen kwade tijdingen in kwamen, als het daar rustig bleef. 5) Bleef het niet rustig, dan was dat volgens Kooreman altijd te wijten aan een tekort aan beleid van de lagere ambtenaar. Maar de ambtenaar in zuid-Celebes had geen wettelijke re gelingen om zich aan vast te houden. Er gold een Publicatie van de Gouver neur Generaal van der Capellen, uit gevaardigd toen deze in 1824 in Ma- 'kassar was. Die was goed bedoeld maar zo vaag dat de bestuurspraktijk er niet mee uit de voeten kon. Toen eens een regent wegens afper sing van de bevolking vervolgd werd besliste de Raad van Justitie in Ma kassar, zich als altijd houdende aan de letter maar volstrekt tegen de huma ne bedoelingen van de Publicatie in, dat het de Regenten niet verboden was de bevolking te knevelen Men ziet de moeilijke positie van de bestuursambtenaar. Als hij afpersing van de bevolking wilde tegengaan liep hij gevaar van misbruik van ge zag beschuldigd te worden. Maar als hij niets deed en de bevolking kwam in verzet dan raakte hij nog meer in moeilijkheden. Dan toch werd hem ge brek aan beleid en gebrek aan takt verweten, hetzelfde verwijt dat aan de arme Collot d'Escury werd gedaan. Terwijl dus wetgeving ontbrak verme den de chefs, in casu gouverneur en assistent resident het zorgvuldig om duidelijke instructies te geven. Hun wijheid kwam er op neer dat je "met beleid" moest handelen. Zo was men in hogere regionen altijd gedekt, als er wat mis ging had de lagere ambte naar niet met beleid gehandeld. Misschien pasten de gouverneurs van die tijd een regel toe die van alle tij den is. De directeur communicatie van het Witte Huis vefklaarde onlangs aan een medewerker van NRC-Handels- blad: "De leider (de president) moet geassocieerd worden met de succes sen, de medewerkers met de misluk kingen.(NRC-H, 25 juni 1983, zater dags bijvoegsel p. 7). Maar aantoonbaar is dat sommige ge vallen van ontevredenheid van de be- (lees verder volgende pagina) TWEEMAAL KRIJGSGEVANGENE DE GRAAF In de Japanse krijgsgevangenkampen heb ik enige jaren met Dr. H. J. de Graaf doorgebracht, in mijn herinne ring was het een man van weinig woorden en daarom zal het volgende U beslist onbekend zijn. Op een dag moesten we aantreden voor een 'gezondheidsinspectie' die ons werd afgenomen door een Japan se officier. Deze zat breeduit in een armstoel met zijn samoerai tussen de knieën. Op het oog werd door hem geschat of de krijgsgevangenen, die één voor één voor hem verschenen, geschikt werden bevonden om op transport te worden gesteld. Achter elkaar lopend moesten we ons met ontbloot bovenlijf presenteren. Zo ook de heer De Graaf, die niet alleen lang en mager was, maar bovendien in het bezit was van een baard bestaande uit enkele losse, lange haren. Toen hij voor de Jap stond, sprong deze plot seling met een luide kreet van zijn stoel op en beduidde hem dat hij moest knielen. Nadat zulks was ge schied, trok de Japanse officier zijn zwaard uit de schede, deed een greep naar de spaarzame haren en sneed ze met een korte ruk af. Mijn hart bleef stil staan, want met al dat gezwaai van het vlijmscherpe zwaard zag ik als het ware voor mij dat het hoofd van de heer De Graaf van zijn romp werd gescheiden. Ge lukkig liep alles verder met een sisser af. Een tweede voorval waarbij hij betrokken was is minder spectaculair, maar toch ook wel grappig om te vertellen. Na de Japanse capitulatie werden we van het Landsopvoedingsgesticht te Bandoeng naar een kamp in de buurt gebracht, waarin vroeger vrouwen hadden gezeten. In opdracht van de Japanners hadden deze vrouwen alle met elkaar overeenkomende goede ren moeten ordenen en in huizen moe ten onderbrengen. Terwijl ik door een van de straten liep, zag ik de heer De Graaf staan, die voor het geopende raam van een der huizen een filmstrook tussen bei de handen hield. Binnen enkele tellen stond ik naast hem, waarbij ik hem vroeg wat of hij deed. "Sinia", zo luidde zijn antwoord, "ik ben bezig met het identificeren van films, overi gens dat moet ik wel zeggen een on mogelijke taak, want ze lijken allemaal op elkaar." Nauwkeurig nummerde hij de films en schreef in een boek en kele gegevens op, die echter hoofd zakelijk bestonden uit de mededeling: baby in box, baby in bad, enz. Na dit enige tijd te hebben aangezien, deelde ik hem mee, dat ik destijds ook films in een stopfles had ver stopt, nadat ik ze van te voren van de spoelen had afgehaald. Met zijn voet schopte hij mij een mandje toe met de woorden: "hier heb je wat van die losse rommel!" Uiteraard dook ik in de mand en wie schetst mijn ver bazing, toen ik alle films te voorschijn haalde, die ik voor de oorlog had ge maakt. Ze zijn nog steeds in mijn be zit en ondanks alles in uitstekende staat- Dr. H. R. SINIA 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 11