Bij de Verkeerspolitie te Medan, 1949. Van links naar rechts: inspecteur Nagel, hoofdagent Vink, hoofdagent Heymans, inspecteur Swart, inspec teur Van Koesveld en een Indonesische collega. Op de Politie-kaderschool Batavia, 1947. V.l.n.r. zittend: Tony van den Hout, Henk van Leeuwen. Staande: Bart Baron van Verschuer, Leo de Grijs, Jan Groenendijk, Carel van Nieuwenhuis, onbekend en geheel rechts Han de Bos. keer". Toen alle formaliteiten waren afgewikkeld complimenteerde de Bor- sumij-manager mij met mijn kennis van de Chinese taal en vroeg mij of ik de volgende dag bij hem wilde sol liciteren naar de functie van commer cieel stafemployé op de afdeling bulk en kramerijen. Ik wilde dolgraag in Medan blijven en de dag daarop reflecteerde ik op het genereuze aan bod en ik werd prompt aangesteld als arbeidscontractant voor de duur van twee jaren, na welke periode - en bij gebleken geschiktheid - een vast dienstverband zou kunnen worden aangegaan. Mijn prestaties werden in den beginne getoetst aan de hand van enige moei lijk verkoopbare partijen goederen. Ik kon aanvankelijk die artikelen aan de straatstenen niet kwijt. Mijn schoon- Boelie en Moy aan de reling van de "Plancius" van de KPM. vader Tjing Kaw Djin, een doorgewin terde zakenman, tevens klant van Bor- sumy en aannemer van beroep, kwam mij op grootse wijze te hulp. Vele van zijn vrienden waren gesettelde winke liers, die een groot achterland bevoor raadden. Hij verwittigde hen, dat zijn Europese schoonzoon langs zou ko men, om enige incourante goederen aan te bieden en hij verzocht hen om enige bestellingen te doen. Mijn voor raden werden snel geruimd. Mijn om- zet-cijfers vlogen omhoog en reeds na een half jaar werd mijn voorlopige aanstelling omgezet in een vaste aan stelling. Tijdens de uitoefening van mijn func tie van Inspecteur van Politie heb ik criminelen opgespoord, gearresteerd en gerechtelijk laten vervolgen, het geen mij door velen van hen niet be paald in dank werd afgenomen. Op mijn talloze handelsreizen door Oost Sumatra ontmoette ik menig delin quent, die_ zijn straf erop had zitten en vaak gingen zij met mij op de vuist. Mijn Indonesische chauffeur kwam mij echter steeds te hulp. Toch voelde ik mij niet meer veilig en ook de politieke situatie in mijn tweede moederland veroorzaakte een anti-Nederlandse stemming. Na vier jaren met plezier bij de Borsumy te hebben gewerkt, brak mijn Europees verlof aan. In september 1954 zouden wij met de Willem Ruys naar Nederland vertrek ken. Maanden vóór ons vertrek ver kochten wij ons "hebben en houden" en wij nestelden ons in het familie hotel van mijn schoonvader, gelegen in de Chinese wijk aan de Djalan Tiensin in Medan. Mijn dochters Alma, Alice en Yvonne waren respectievelijk 9, 2 en 1 jaar oud. Daar ik mij realiseerde, dat de maand september in Europa wel eens koude dagen kon hebben, had ik mijn vrouw aangeraden voor haarzelf en de drie meisjes dikke winterjassen te laten maken. In Nederland had ik als vrij gezel nimmer acht geslagen op de mode en ik wist niets van dames- en kinderkleding, noch hoe de mode zich in de loop der jaren had ontwikkeld. Met mijn dochters ging ik naar een Chinese kleermaker en liet voor hen uiterst lange jassen maken. De zoom verborg de enkels en als vader had ik het gevoel mijn kinderen behoed te hebben voor een ijzigkoude aankomst in Rotterdam. Met de "Willem Ruys" hebben wij een zeer prettige over tocht gemaakt. Op dit schip werd mijn vrouw voor het eerst van haar leven geconfronteerd met een paar nylon kousen, die zij bij de kapper kon ko pen. De bijgeleverde jarretelles lever den in den beginne nog enige hilariteit en moeilijkheden op, doch ten langen leste was Moy in de Europese kleder dracht geïntegreerd. De debarcatie van ons gezin in Rot terdam zal menig passagier en afhaler een meewarige glimlach hebben ont lokt. Mijn dochtertjes waren gehuld in hun donkerbruine en veel te lange winterjasjes en zelfs de schoentjes hadden zich aan het oog onttrokken. Mijn moeder en mijn zuster Miep, die ons van boord afhaalden moesten onbedaarlijk lachen en mijn moeder vroeg mij smalend, waar ik die leuke jasjes toch op de kop had getikt. Tij dens onze taxirit door Rotterdam en op weg naar Den Haag lette ik nauw keurig op de kleding van de Neder landse burgers en ik besefte dat ik een figuur als modder had geslagen. De dag na mijn repatriëring heeft mijn moeder voor haar kleindochters pas sende kleding gekocht en ik kon met een opgeheven hoofd door de Haag se straten wandelen. Gearmd met mijn vrouw en gevolgd door ons nage slacht overdacht ik al lopende, dat ik jaren geleden slechts met één plunje- zak naar Nederlands Oost Indië was vertrokken en thans uit Indonesië was teruggekeerd met een vrouw, drie kin deren, een goede job, en een goede toekomst in het verschiet. BOELIE 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 7