GUNUNG SELAMET schokkend en schuddend over de kapotte straten van Tasik Malaya rijdt de bus langs de pasar de hoofdstraat op en de stad uit. Na Banjar steken we een brede rivier over en komen in een regengebied terecht. Ik zie slechts grijze schimmen van het landschap, het is donker, maar af en toe verschijnen er oranje-roze plekken tussen de zwarte wolken en lichten in de sawahs helgroene rechthoekjes op. Druipende vegetatie hangt donkergroen over de bochtige weg. Dampen stijgen op uit dreigend-donkere bossen die boven op de heuvels in loodgrijze wolkenmassa s schuil gaan. Dan komen we in een uitgestrekte vlakte en daar ligt Purwokerto, verspreid tussen de velden. Met een Japans minibusje word ik snel en geruisloos afgeleverd bij een goedkoop maar toch modern ingericht hotelletje. Op m'n kamer heb ik een plastic zitje, t.l.-licht en voor de sfeer een schemerlampje dat praktisch he lemaal geen licht geeft. Het regent weer en ik krijg een grote, zwarte pa raplu te leen. Honderd meter verder op is een Chinees restaurant waar ik verschijn als eerste klant. Terwijl ik op de nasi gorèng wacht, wordt het buiten donker en tientallen vlinders en motten dwarrelen naar binnen. De kinderen van de restauranteigenaar hebben dolle pret om een vleermuis die druk fladderend tenslotte de weg naar buiten terugvindt waarna het rol luik snel wordt neergelaten. Op straat is het stil. Zwarte wolken flarden vegen langs de volle maan, maar de regen is opgehouden. De wijk ziet er welvarend uit: schone stoepen, bungalows met weelderige tuinen en officiële gebouwen midden op ruime, gladgeschoren grasvelden; maar tus sen de pisangbladeren langs de rivier zie ik ook weer de bekende hutten van hout en golfplaat. Op het postkantoor schrijf ik een kaart bij het 15 watt lampje waar de hele hal het mee moet doen en even later, in een aircondi tioned bioscoop, zak ik diep weg in de leren fauteuil, de film verstoort nau welijks mijn slaap. Vroeg in de ochtend spring ik fit en met versgeladen fotocamera op een coltbemo die tegen gemeente tarief naar Baturaden kart. Baturaden is een plaatsje op 2000 m. hoogte tegen de helling van de Gunung Selamet, met 3428 m de op een na hoogste vulkaan van Java. De mensen in Tasik Malaya hebben me verteld dat ik daar beslist eens moest gaan kijken en ze hadden gelijk. Het is nog vroeg en stil als ik uitstap op het dorpspleintje dat voor twee derde is omringd met allerlei eethuis jes. Aan een zijde van het pleintje kijk ik vanaf de stoep uit over de duize lingwekkende ruimte van een rijk be boste vallei waar frisse bloemengeu ren uit opstijgen. Het is koel en dam pig. Vanaf de stoep daal ik een trap af en kom terecht in een prachtig onderhouden park. Ik volg de grind paden tussen talrijke merkwaardige planten, heesters en boomsoorten door en steek een snelstromende beek over via een futuristisch spel van ci lindervormige stenen. Dan houdt het park op, dat slechts met een vierkan- 10 te kilometer deel uitmaakt van de ver der wilde vallei. Ik volg nog even een klimmend pad langs het uiteinde van de vallei die hier een smal ravijn vormt, maar raak al gauw duizelig en bezweet door de klamme atmosfeer, ook heb ik nog niet ontbeten en keer dus eerst weer terug naar het pleintje. Het dringend aanbod van een 12-jarig ventje om me naar een of andere waterval te gidsen, sla ik af, ik ben alleen nog geïnteresseerd in eten en drinken. Groepen scholieren stromen het park binnen en ik krijg salaks aan geboden, heerlijke verfrissende vruch ten in een bruin pantserschilletje. Na nasi gorèng en koffie op het pleintje waag ik het er weer op en steven snel het park door naar het begin van dat bergpad. Na honderd meter ontmoet ik een groepje studenten die, als ze m'n ca mera zien, vragen of ik niet een por tret van ze wil schieten. Ik noteer hun adres en verneem dat 3 kilometer ver der een waterval is te bezichtigen. Ijverig stap ik door, over de glibberige klei en losse keien; bij steile gedeel tes heeft men met dikke takken voor ruwe treden gezorgd. Snel raak ik weer doorweekt en loop te hijgen. Voorbij een bocht wordt de helling in eens zeer steil. Gelukkig loopt het pad hier door een bos van hoge pijn bomen, het is schemerdonker en er waait een frisse wind tussen de stam men door. Omhoog ploeterend, kom ik een houthakker tegen. Hij grijnst vrien delijk naar me en vraagt verlegen of hij op de foto mag, zet z'n enorme bundels gesprokkeld hout neer, knoopt z'n overhemd aan en gaat er eens rus tig voor poseren. Terwijl hij z'n adres opschrijft, vertelt hij het leven op de berg zwaar en eentonig te vinden; hij denkt erover naar het westen te emi greren, b.v. naar Nederland; zou ik niet alvast eens naar een geschikte vrouw voor hem willen uitzien als ik weer terug ben, vraagt hij me. Ik kan hem eigenlijk niet goed uit deze om geving wegdenken en het zal ook wel niet zo'n vaart lopen, denk ik. Verder maar weer. Het uitzicht wordt belemmerd door bamboe en huizen hoge boomvarens. Ergens moet ik op handen en voeten over een groot rots blok kruipen en een beek oversteken op boomstammetjes; 't water is koud, ik bet m'n gezicht ermee en poets m'n bril op. Maar vijf minuten later zijn de glazen weer geheel beslagen. Half op de tast strompel ik verder. Boven hoor ik een dof en dreigend gerommel. Is het de krater of een onweer? In de hoogte verdwijnt de berg in een wol kendek. Ik glij uit en struikel en moet even blijven staan om m'n ademhaling en hartslag bij te regelen. Behoedzaam passeer ik een wespennest in de rots wand, gewaarschuwd door venijnig ge zoem. Weer over een groot rotsblok heen en dan daalt het pad de diepte in. Het woud is overweldigend, een stille wereld van mos, varens en to renhoge bomen, alles groen, de atmos feer een en al vocht. Heet dampende waterstroompjes sij pelen langs de bruin-oranje rotswand, hagedissen schieten weg voor m'n voeten. Hier en daar twiereliert een bedeesd vogeltje. Dan ineens verbreedt het pad zich; er zijn bankjes en een afdakje en een hele schoolklas kinderen zit daar fris drankjes te drinken en grote ogen op te zetten over mijn verwilderde ver schijning. Ze móéten een aqdere, kortere weg genomen hebben. Ik gebruik een warmwaterbronnetje om m'n bril weer op te poetsen want het uitzicht hier, over een woest be bost ravijn, wil ik wel even scherp in me opnemen: de natuur lijkt zichzelf te overtreffen Op de terugweg zet ik m'n bril maar af, waardoor ik soms mijn stappen verkeerd bereken. Via een zijpad vind ik de beloofde waterval, afdalend in een smalle kloof naar een paradijse lijke plaats vol bloemen, vlinders, li bellen, kolibries en watergedruis. Op een spiegelgladde kei glij ik uit en sta in de ijskoude stroom, verfrissend maar bijna het einde van m'n camera. Wankelend, dampend, druipend en duizelig bereik ik weer het park en onderga een gewichtloos gevoel, gaande over de keurig vlakke grind paden Het is druk geworden. Op het pleintje eet ik nog wat en qa dan een tijdje op de rand van de stoep zitten uitkijken over de vallei. Ver in de diep te ligt de vlakte, over de kruinen van palmen en allerlei bloeiende boom soorten, zie ik tegenover me de berg-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 10