Roemah Gadjah
MUSE
'mm.
is^ssasm.
De voorzijde van het museum met ervoor de door de koning van Siam geschonken bronzen
olifant.
De geschiedenis van het museum van het Bataviaasch Genootschap,
thans "Musium Nasional".
door Dr. H. J. DE GRAAF
Wie kent niet het Museum te Batavia, met de bronzen olifant er voor? Toch heeft
de inhoud van het fraaie in neo-klassieke stijl uitgevoerde gebouw, weinig of
niets met de dierenwereld te maken, want het bevat de schatten van het Indische
verleden, uit al zijn tijdperken: Voorhistorie, de Hindoeïstische periode, de tijd
der V.O.C. en van het Gouvernement, en wat niet al meer! Bovendien talloze
volkenkundige merkwaardigheden, een muntenkabinet, een kostelijke verzame
ling Chinees aardewerk. En dan bovendien: de schatkamer en de kostelijke
bronzen
Deze verzameling is natuurlijk niet in
eens gevormd, doch langzamerhand
gegroeid. Zij is vooral te danken aan
het particulier initiatief van het Bata
viaasch Genootschap voor Kunsten
en Wetenschappen, dat in 1778 werd
opgericht onder de zinspreuk "Tot
nut van het (al) gemeen". Wil men
meer over deze zegenrijke instelling
te weten komen, dan kan men het ui
termate dikke en grote boek van Mr.
Derkinderen naslaan, dat een schat
van bijzonderheden over de eerste
eeuw van het Genootschap bevat, of
nog liever zich verdiepen in het aar
dige opstel van dr. Bernet Kempers,
dat men afgedrukt vindt in het lees
bare tijdschrift "Spiegel Historiael"
van 1979, dat, vlot geschreven, de hele
geschiedenis bevat, tot het droevig
einde dezer vermaarde instelling in de
vijftiger jaren dezer eeuw. Na het re
patriëren der meeste leden, overleed
het aan bloedarmoede.
Het Bataviaasch Genootschap was
een navolging van soortgelijke instel
lingen, zoals er in de tweede helft der
18e eeuw in Europa vele werden op
gericht en bloeiden. Sommige dier we
tenschappelijke genootschappen gin
gen over tot de stichting van een
Museum, dat destijds 'rariteitenkamer'
werd genoemd en het ook eigenlijk
was. Wanneer men in Middelburg een
bezoek brengt aan het "Zeeuws Mu
seum", gevestigd in de Abdij, dan
treft men daar nog een collectie van
wonderbaarlijke rariteiten en curiosi
teiten aan, nog afkomstig van het
Zeeuws Genootschap van Weten
schappen, en niet na de modernisering
als vreemde grillen van het voorge
slacht opgeruimd, doch zorgvuldig be
waard, tot lering en vermaak van ons,
het nageslacht.
Het Bataviaasch Genootschap kreeg
zo'n rariteitenkamer bij zijn stichting,
n.l. toen de oprichter en eerste voor
zitter Jacob Cornelis Mattheus Rader-
macher in het jaar 1778 aan het Ge
nootschap een huis aan de Kali Besar
schonk, waarbinnen zich acht kasten
bevonden, gevuld met boeken, manus
cripten (ook Oosterse), instrumenten,
o.a. muziekinstrumenten en naturaliën
(wel opgezette beesten of gedierten
op sterk water). Een ander bericht
spreekt van een lening aan het Ge
nootschap van een huis en een tuin
door het lid Sirardus Bartlo, baljuw van
Batavia in 1779. De tuin, gelegen aan
de Ammanusgracht, zou het proefter-
rein zijn geweest van Frederik, baron
Von Wurmb, een vlijtig natuurvorser,
die helaas, gelijk zo velen in die tijd, te
vroeg overleed. In elk geval, het Ge
nootschap had van den beginne af aan
een huis.
Daar bevond zich ook de boekerij en
het kabinet van naturalia. Duidelijk is,
dat men zekere voorkeur vertoonde
voor de biologie, terwijl over oud-Ja
vaanse merkwaardigheden nog geen
sprake was.
Verandering in de situatie moest ko
men, toen het middelpunt van het Eu
ropese leven zich van de ongezonde
Benedenstad naar het frissere Welte
vreden ging verplaatsen. Dat begon
onder G.G. Daendels, dat ging door
onder de luitenant-gouverneur Raffles,
en het Bataviaasch Genootschap
moest dus mee. Gelijk bekend beleef
de het Genootschap onder de Britse
luit.-gouv. Raffles zijn tweede weder
geboorte. Deze geestdriftige landvoogd
had ook bij het onder hem voltooide
sociëteitsgebouw de Harmonie, enige
vertrekken aan de Rijswijkstraat ge
legen gereserveerd voor het Batavi
aasch Genootschap, ten behoeve zij
ner vergaderingen, bibliotheek en ver
zamelingen. In het jaar 1814 werd een
en ander voltooid.
Of deze lokaliteiten reeds het karakter
van een modern museum vertoonden,
moet betwijfeld worden. Met het be
heer was de bibliothecaris belast en
ik stel mij voor, dat deze heer leden
of vreemde bezoekers tot die verzame
lingen kon toelaten of introduceren.
Weliswaar groeide de verzameling ge
staag en was er meer dan eens spra
ke van verhuizing naar een groter ge
bouw, b.v. tijdens de Commissaris-
Generaal Dubus de Ghisignies, doch
tijdens deze aarts-bezuiniger kwam
daar natuurlijk niets van.
Ook een tiental jaren later, in 1836
werd een ernstige poging gedaan om
van dat kabinet van "zeldzaamheden"
een echt museum van "natuurlijke ge
schiedenis, oudheidkunde en land- en
volkenkunde" te maken. Het enige dat
men bereikte, was de uitbreiding van
de ruimte met een paar vertrekken van
de Harmonie. Wat vooral veel ruimte
vergde was de schenking der oudheid
kundige verzameling van de resident
van Kedoe, Valck in 1846. Gelukkig
raakte men de voorwerpen, behorende
tot het gebied der biologie kwijt. Veel
bleek door het ongedierte aangetast,
een deel van de rest werd naar het
Museum voor natuurlijke historie te
Leiden gezonden en het overige af
gestaan aan de pas opgerichte Natuur
kundige Vereniging.
Het Genootschap trok zich ook geheel
terug van het terrein der biologie en
beperkte zich voortaan tot het gebied
der Cultuur, taal-, land- en volkenkun
de. Daarvoor was deskundigheid no
dig en het was daarom een belang
rijke aanwinst, toen zich in het jaar
1845 een onder-officier van het KNIL
meldde, die zijn diensten aanbood.
Onder het blauwe uniform bleek zich
de Duitse doctor in de Oosterse talen,
dr. R. H. Th. Friedrich te verschuilen,
die na vergeefs gepoogd te hebben,
om als geleerde te worden uitgezon
den, tenslotte als fuselier naar Indië
was vertrokken. Hij werd bij het Bata
viaasch Genootschap aangesteld tot
adjunct-bibliothecaris en hij zal, daar