Tocht naar de Oosthoek (I]
De Kawah Ijen.
door Dr. Fiep Kruyt
Zondag 24 juli om 6 uur vertrokken we uit Surabaya in onze landrover, Yoris
genaamd, een gemengd Indonesisch en Nederlands 6-tal. De weg was nog rus
tig. Bij de uitzichthoek voorbij Probolinggo bleek bij de watertank een lek te
zitten, wat Pur probeerde voorlopig te herstellen, maar we waren toch blij, dat
we ergens in een kleine plaats een Bengkel vonden, die een bruikbare slang
verkocht. Zo konden we toch verder via de Ayak-Ayak naar Bondowoso, prach
tige uitzichten, ondanks wat nevel. Via Bondowoso weer terug naar de kust,
waar we in Sitibondo het middageten gebruikten.
In Wonoredjo zouden we de gids ontmoeten, ons afgestaan door het regerings
toeristenbureau in Banyuwangi, het hoofd daarvan had onze hele trip voorbe
reid, voor vergunningen gezorgd en ook voor een gids, die ons de hele tocht
zou begeleiden. Een geweldige service. Na enig zoeken vonden we Wonoredjo
en daarna het kantoor van de Natuurbeschermingsdienst, waar Tulus Hardoyo,
onze gids, al wachtte. Daar konden we het beschermde gebied van Baluran
binnengaan.
Direkt doken we in de wildernis, een
goed bereidbare weg voor onze land
rover, ongeveer 12 km door dichte be
groeiing, alles over elkaar heen, bo
men, ook heel hoge, klimplanten, lia
nen, ondergroei, je kon er niet door
heen kijken. En vogels. Eindelijk kwa
men we op meer open terrein, de
"savanna", waar ook het guesthouse
Bekol was. Dat was evenwel vol en
we reden door op een bijzonder slech
te weg, langs de Savanna naar de
kust. Daar is nog een guesthouse,
Bhama, vlak bij het strand, maar na
tuurlijk wel primitief. De pomp kon
alleen brak water leveren, wel goed
genoeg voor baden, maar niet lekker
voor de koffie.
Pur kon in een half uur de slang ver
wisselen en met een veilig gevoel re
den we weer terug naar Bekol om
vanuit de uitkijktoren daar bij zons
ondergang naar de dieren te kijken.
De lokale gids had een verrekijker en
daarmee zagen we kudden wilde kar
bouwen en veel herten. Eén prachtig
hert met een groot gewei kwam drin
ken bij een drinkplaats vlakbij. Het
was al donker, toen we terugreden
naar de kust, onderweg zagen we, bij
maanlicht en met zaklantarens in een
flits nog een banteng.
25 Juli.
We zouden om 4 uur 's nachts weer
gaan kijken, maar iedereen versliep
zich. Maar apen, een grote groep,
kwamen naar ons toe, in de bomen op
het strand en toen waren ze weer weg.
Na ontbijt reden we weer weg. We
zagen pauwen in het wild, vrij dichtbij.
De savanna was indrukwekkend. Heel
in de verte nog kudden karbouwen en
terug op de weg door de wildernis
schoot er een wild zwijn voor ons
langs. Toen waren we weer terug in
de mensenwereld en na een opont
houd op het kantoor van de Natuur
bescherming, waar ook een klein mu
seum was, gingen we weer de grote
weg op, richting west, naar Sitibondo,
met als doel de Ijen. Dit was een
enorme omweg, maar de weg vanuit
Banyuwangi was niet begaanbaar.
In Sitobondo sloegen we eten in, want
het was nog te vroeg voor de lunch.
Weer de weg naar Bondowoso op,
ruim halverwege, bij Tapen sloegen
we linksaf naar Sempol, meer dan 50
km verderop, op de Ijen-hoogvlakte.
Het wegdek was grotendeels heel
slecht en deze tocht heeft ons uren
gekost, maar was machtig mooi. De
bergen in door prachtige bossen, echt
oerwoud. Verderop begonnen de on
dernemingen, voornamelijk koffie.
Eindelijk Sempol. We moesten nog 12
km verder, naar Jampit, waar Toetie
en Threes zouden overnachten. Om
4 uur aten we onze lunch en daarna
gingen de dapperen op pad. We na
men een man mee, die op de auto zou
passen.
Weer via Sempol, nog verder de kof
fie in, toen nog door vrij dichte be
groeiing, een smal weggetje en hier
en daar laaghangende telefoondraden,
tot we voor een riviertje stonden, kali
Pait, waar de auto moest blijven. Het
was half 7 en dus al donker, toen we
te voet de tocht naar de Kawah Ijen
begonnen.
Eerst over de rivier via een brug van
twee boomstammen, verderop nog
eens, van steen op steen, leder van
ons droeg een rugzak met de meest
noodzakelijke dingen. Het was een
smal pad door hoog gras, met bomen
overal verspreid. De maan kwam op
en het was toverachtig mooi. Door
de volle maan was het bijzonder
helder. Aanvankelijk stegen we maar
heel langzaam en leek het meer een
wandeling. Ons pad kwam uit op het
pad van Banyuwangi, waar we even
rustten op een ruïne. De wind door de
tjemarabomen klinkt als het ruisen van
de branding. Verder was het doodstil.
Even verder moesten we ons melden
bij een post van de vulkanologische
dienst, bekend met de naam "Pal tu-
ding". Van daar af begon het klimmen
pas goed. Heel steil, een lange helling
met bos bedekt, slingerend omhoog.
Het was voor onze benen wel heel
zwaar en steeds vaker moesten we
even rusten. Eindelijk, eindelijk zagen
we boven ons de pondok Kawah Ijen,
die we met onze laatste krachten net
haalden, het was 10 uur. Er moest
worden geklopt, voor iemand ons bin
nenliet. Het bleek, dat, hoewel wij be
sproken waren, toch anderen al on
derdak hadden gekregen en dus slie
pen we op de grond, op heel dunne
matrasjes, in onze kleren en met mee
gebrachte dekens. Toch was het koud,
Pur meette 10° C. in de nacht. Het
maanlicht scheen naar binnen, ver
lichting was er niet, ook geen druppel
water en we aten een broodje, voor
we gingen slapen.
Bij het lichtworden werd iedereen wak
ker. We gingen weer op pad, de laat
ste etappe. Met daglicht was het weer
prachtig, hellingen bedekt met gras
en tjemarabomen, ook de Javaanse
alpenroosjes, want we waren al boven
de 2000 meter.
14