wij in de rug beschoten. Achter de dijk jes van de natte sawah's hadden de tani's hun geweren en munitie, zodat dit wapentuig niet vanaf de openbare weg was te zien. Als wij terugschoten gingen de landbewerkers achter hun dijkjes liggen en zij waren dan prak tisch onkwetsbaar. Mijn hoofdagent Lesil (een stoere Ambonnees) wist er wel raad op. Met een omtrekkende be weging en gevolgd door enige agen ten, lopend op blote voeten liep hij de sawah-dijkjes op. Met onze lewis-gun en automatische wapens van het leger gaven wij hen dekking. In een minimum van tijd hadden wij alle landbouwers gearresteerd en zij werden gevanke lijk afgevoerd. In bijzijn van een K.L. officier werden de sluipschutters ver hoord. De tani's bleken inderdaad landbouwers te zijn, doch zij werden door de "plopors", die zich overdag in de bergen schuil hielden, geprest om convooien aan te vallen. Spionnen hadden zich onder de tani's gemengd en men was doodsbang voor repre saille maatregelen. Zij werden des nachts mishandeld als zij met Neder landers hadden gesproken. Zo zat de bevolking tussen twee vuren in. Over dag waren de Nederlanders de baas en 's nachts de "plopors". Deze "plo pors" waren door volksbewapening op de been gebrachte Indonesische burgers, die in groepen verspreid opereerden. Zij noemden zich zelf de "voorlopers plopors" van de be vrijdingsbeweging van Indonesië. Deze groepen hielden zich overdag schuil in de bergen en zij gingen 's nachts op roof uit door bij Chinezen, Indone siërs en zelfs bij hun eigen Bataks voedsel af te persen. Bij de screening van de gevangen ge nomen Batakse politieagenten, bleek dat de voormalige- beambten geen anti- Nederlandse gevoelens koesterden. Na de komst van een bestuursambte naar, die in vloeiend Maleis een dave rende rede hield, werd het groepje van omstreeks 20 man aan mijn sterkte toegevoegd. Ik had eindelijk meer armslag, om mijn taak van veldpolitie uit te oefenen, temeer daar ik naast de agenten, die de Batakse taal be heersten, ook nog een "pick-up" ter beschikking kreeg. Deze wagen met een gesloten laadbak, was geschikt gemaakt voor het transport van 10 tot 12 personen. Op één van mijn patrouilles, kwam ik in een leprozen-kolonie te Huta Pea. Uit gesprekken bleek, dat patiënten en verplegers regelmatig van voedsel wa ren verstoken, daar men geen vervoer middel ter beschikking had. Geld om voedsel te kopen was er wel, doch het dorp lag zo geïsoleerd en de afstand naar Balige was te groot om met ge- robak lemboe's de rijstvoorraad van het kamp op peil te houden. De traag voortbewegende ossewagens, zouden ongetwijfeld door de ongeregeld groe pen van opstandelingen worden over vallen. Ik vroeg Majoor Vroom om as sistentie, maar helaas moest hij mij hulp weigeren, omdat het leger geen trucks met gewapend geleide ter be schikking kon stellen, ten einde bur gers te helpen bij de bevoorrading van hun leefgemeenschap. Gezien de nij pende situatie van de leprozen heeft mijn Hoofdagent Bijl onder dekking van een handjevol agenten, in twee ritten met onze politie-truck honder den balen rijst, zout en andere artike len naar Huta Pea gebracht. De opge slagen levensmiddelen in de leprozen kolonie waren volkomen veilig, omdat de autochtone bevolking, waartoe de "plopors" ook behoorden, een grote angst voor melaatsen had en elk kon- takt met hen zou vermijden. Mijn direkte chef was Commissaris Ravenswaay, die in Sibolga was ge stationeerd en die vandaar uit als een Groep Batakse woningen met de karakteris tieke sterk hellende voorgevels. vinnige spin, zijn web van detachemen ten (Taroetoeng, Si-borongborong, Ba lige) kwam controleren. Hij was niet groot van postuur maar er straalde "gezag" van hem uit en wij zagen hem graag. Zijn komen en gaan was on berekenbaar, doch op zijn hulp kon ik altijd rekenen. Zo'n hoeksteen is on misbaar. Een van de taken van de veldpolitie was het intensieve patrouilleren in de gebieden die tot het rayon behoorden. Wij moesten gezien worden door de bevolking en wij moesten kontakten leggen, en natuurlijk moesten wij van tijd tot tijd mensen arresteren, die zich in de dorpen van hun stam (Huta's genoemd) schuil hielden. Een huiszoeking in een Batakse wo ning is niet geheel van gevaar ont bloot. Een Bataks huis staat namelijk op palen, zodat men slechts door mid del van een ladder de woning kan betreden. De toegangsdeur echter zit in de sterk naar voren hellende voor gevel, zodat de huisdeur gelijk de deksel van een zware kist, altijd uit zichzelf dichtklapt door de zwaarte kracht. Een Bataks huis is een schier onneembare vesting en door gebrek aan vensters heerst er in de woning een latente duisternis. De bouwstijl dateert uit het verre verleden. De Ba taks waren van oudsher voortdurend in stammenoorlogen verwikkeld en de optimale beveiliging van hun paal woningen was dringend noodzakelijk. Op een avond kwam een Chinees naar mijn detachements-bureau en verwit tigde mij dat mijn echtgenote en haar vader in Prapat in een hotel verbleven in afwachting van een boot, die hen over het Tobameer naar Balige kon brengen, want de autoweg was nog niet veilig. Reeds de volgende dag ar riveerde mijn vrouw. Als oosterling vertrok zij geen spier van haar ge zicht, toen zij mijn kamer binnen kwam en de uiterst schaars gemeubileerde woonruimte in zich opnam. Ik was ge wend om sober te leven en de bijna primitief te noemen behuizing deed geen afbreuk aan mijn levensvreugde, te meer daar ik wist, dat mijn deta chering slechts tijdelijk was. Mijn vrouw weigerde het voedsel te eten, dat Ik door de echtgenote van een politieagent liet bereiden. Er bleef niets anders over, dan dat wij onze maaltijden van een chinees restaurant betrokken. Het leven in Balige was genormali seerd. De toko's waren van voldoende artikelen voorzien, omdat de bevoor rading per boot over het Tobameer perfect georganiseerd was. Alleen des nachts werd er nog regelmatig op onze tangsi geschoten en moesten wij onze stretchers verlaten om de dries te "snipers" te verjagen. Ook de eer ste nacht, dat mijn vrouw in Balige ver bleef ontving zij de vuurdoop, en vele nachten daarna zou zij uit haar slaap worden opgeschrikt door schietpartij en, die echter tot nu toe geen letsel hadden veroorzaakt. Eigenlijk vond ik het niet leuk, dat mijn echtgenote was overgekomen want ik kon haar veilig heid niet waarborgen en ik wist niet hoe zij haar tijd zou moeten doorbren gen. Uiteindelijk beslisten wij, dat zij mee zou gaan met onze patrouilles en achteraf bleek deze beslissing een po sitieve kant te hebben, want menig maal trad Moy als Chinese tolk op en kregen wij als politie-apparaat hech tere banden met de plaatselijke bevol king. Op een dag patrouilleerden wij in het stadje Lagoboti, welk plaatsje wij meermalen hadden bezocht zonder enig vruchtbaar kontakt met de be volking te hebben verkregen. De be woners waren voornamelijk Chinezen, die met handwerk, handel en als win kelier aan de kost kwamen. Al spoe dig was mijn vrouw in gesprek met enige Chinezen en allengs werd het groepje groter en groter. Hartverscheurende verhalen kregen wij te horen over de "plopors", die hen regelmatig in de nacht molesteer den, meisjes misbruikten en natuurlijk voedsel roofden. Een van onze vorige bezoeken aan dit stadje werd bestraft (lees verder volgende pagina) 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 7