OYER TANI'S EN TOEANS - HERENDIENSTEN
BESTUUR IN NED. INDIE (I)
door Victoria Kaulbach en Dr. Jan van Waardenburg
Op een heerlijke koele Indische morgen reed de resident door zijn ressort. De zon had de ochtendnevels opgelost en
een koel windje suizelde door de bomen, die de weg aangenaam beschaduwden. Als vertegenwoordiger van de Rege
ring, die in Batavia zetelde, kon hij zich een onder-koning wanen in zijn ressort, zo groot als anderhalf maal Nederland
Helaas was de resident niet tevreden,
want het anders zo aangename ritje
werd danig verstoord door enige ga
ten in het wegdek, zodat de auto af
en toe flink bonkte. De resident stoot
te onzacht zijn hoofd tegen de auto-
kap, toen de auto onverwachts uitwij
kend voor een gat, zich gedroeg als
een dronken matroos op de kermis.
De chauffeur voelde zich ellendig: zou
de as van zijn wagen gebroken zijn?
Gelukkig was dat niet het geval. Maar
het was dan ook niet verwonderlijk,
dat de resident ontstemd uit de auto
stapte en zijn klacht onmiddellijk in
niet mis te verstane bewoordingen
tegen de hem vergezellende Assistent-
Resident uitte. Die werd bleek en toen
boos en rood. Dat resulteerde in een
vinnig katje voor de controleur. Deze
verliet met gebogen hoofd het gezel
schap, vreesde het ergste voor zijn
conduite en trommelde op zijn beurt
het districtshoofd en de Pasirahs op,
die op een afstand vol vreze gelaten
de onweersbui over hun hoofden
hoorden razen I
De onderhavig weg vol gaten, liep van
Kota Negara naar Mendajoen (onder-
afd. Komering Oeloe) en deze doe-
soens waren verantwoordelijk voor
het onderhoud van dit weggedeelte.
De Pasirah (Marga-hoofd) riep daar
om de hoofden van deze doesoens
bij elkaar, die voor dat stuk weg de
zorg hadden. Wantde weg werd
onderhouden, hersteld, bijgedicht, ge
lijk gemaakt enzovoort door de heren-
dienst-plichtigen. Wie waren dat? De
mannelijke doesoensbewoners van 18
tot 40 jaar. De orang-tani's dus, die de
sawahs en ladangs bewerkten en die
rijst oogstten en langs de weg woon
den in hun geriefelijke huisjes, be
schaduwd door de ruisende bamboe
stoelen en mangabomen.
In Nederlands Indië werden herendien
sten en gemeentediensten van de in
heemse bevolking gevorderd, met uit
zondering van bepaalde gebieden, bijv.
Atjeh. Herendienst was een verplichte,
onbezoldigde arbeid, die een bepaald
aantal dagen per jaar moest worden
verricht. Daaronder verstond men
voornamelijk het onderhouden van het
wegennet en van de rivieren en wat
de gemeentediensten betrof, het recht
van de hoofden op persoonlijke dien
sten van hun onderhorigen (de z.g.
prepat).
De wegen hadden in de regentijd door
fikse regenbuien veel te verduren in
de tropen, vooral ook door de grobaks
(vrachtkar getrokken door ossen), die
met hun ijzeren wielbanden het weg
dek vernielden. Telkenmale vielen er
gaten in het wegdek, die herstel nood
zakelijk maakten. Ook houten bruggen
en kleine irrigatiewerken werden in
herendienst hersteld. In de nabijgele
gen doesoens werden de herendienst
plichtigen dan opgeroepen.
Dit feodale instituut stamde nog uit de
tijd van de Javaanse vorstendommen. In
het maleis wordt het dan ook genoemd
"gawé (kerdja) radja" - vorstenarbeid.
De V.O.C. nam deze instelling maar
al te graag over. Elk gedwongen werk,
uitgevoerd in het algemeen belang,
viel onder de herendiensten.
Ook de Marga- en doesoen-hoofden
konden aanspraak maken op gemeen
tediensten van de bevolking. Op Su
matra had de Kria (doesoenhoofd)
recht op 3 dagen gemeentedienst per
jaar. De Poenggawa (wijkhoofd) mocht
2 dagen vragen; de Pasirah (Marga-
hoofd) claimde 5 dagen, terwijl het
Gouvernement 22 dagen herendienst
per persoon vorderde.
Men was dus verplicht 22 dagen per
jaar voor het Gouvernement aan de
wegen te werken; dat is 2 dagen per
maand, omdat in de Poeasa (Vasten
maand) niet gewerkt werd vanwege
het vasten overdag. De herendienst
werd ook in de oogsttijd gevorderd en
dat bracht ongerief met zich mee,
maar het was nu eenmaal verplicht:
klagen hielp niet I
Dit instituut oefende natuurlijk een
grote pressie uit op de landbouwer,
die steeds hand- en spandiensten
moest verrichten. Onttrok hij zich er
aan, dan ging hij onverwijld de petoet
in en deed als "strapan" (gestrafte)
toch gedwongen werk I Lood om oud
ijzer dus I
Voor welke moeilijkheden het Bestuur
zich geplaatst zag, moge het volgen
de voorbeeld duidelijk maken. In de
Marga Semandawai Soekoe Doea
woonde 1/3 van de 12.000, dus vier
duizend herendienst-plichtigen van de
Onderafdeling Komering Oeloe. De
rest (achtduizend tani's) leefde en
wöonde verspreid in het district. De
weg mat 150 kilometer. Er waren
12.000 herendienst-plichtigen. En een
eenvoudig rekensommetje wijst uit dat
één man goed was voor het onder
houd van 12'/2 meter weg.
De tani's uit die Marga, die vlakbij
woonden, stapten uit huis om hun
stukje weg te onderhouden. Maar de
anderen uit die Marga moesten 5 tot
50 km ver lopen eer zij aan hun weg
gedeelte waren gekomen Zij gingen
om 5 uur in de ochtend op pad, met
eten en drinken bij zich en overnacht
ten soms twee nachten voor zij weer
naar huis gingen. In feite waren zij
3 a 4 dagen per maand in de weer. Zij
lieten zich echter vaak met een vracht
auto naar het werk brengen. Onder
linge ruzies over wie wanneer en waar
het stuk weg zouden herstellen, moes
ten door de Pasirah worden beslecht.
Niets is bestendig op dit ondermaan
se, nooit is de maan voor altijd vol,
nimmer is zij voor immer nieuw. Men
vond spoedig een methode uit de
moeilijkheden te komen en langzaam
maar zeker kwam namelijk het afkoop-
recht in zwang. Dit stelde de tani in
staat om zijn verplichting af te kopen.
De tani, die 121/2 meter bij zijn doesoen
moest onderhouden, wilde wel wer
ken, maar dat kon niet meer toen de
afkoop algemeen verplicht werd. De
afkoopsom bedroeg f 8,a f 10,
per jaar en 2,50 per kwartaal. Van
de f 120.000,per jaar afkoopgeld
(in de onderafdeling) werden arbeiders
aangesteld en betaald, grind en een
auto aangekocht.
Bij rampen, bijvoorbeeld als een ban
djir een sawah areaal had vernield,
werd de hele doesoen-bevolking op
geroepen om de schade te herstellen.
Voor niets natuurlijkDit was geen
herendienst, maar gemeenschappelij
ke, vrijwillige hulp (toeloeng-menoe-
lereng). Toean controlir overzag de
arbeid. Hoe dikwijls zag hij de tani-
landbouwer zwoegen met van zweet
druipende ruggen in de brandende
zon spade en schop hanterend? Hij
deed dan zelf wel eens mee om de
mensen aan te moedigen, maar hield
dit niet langer dan een uurtje vol.
Omstreeks 1882-1883 werd op Java
het systeem van afkoop van heren
diensten ingesteld. Maar het duurde
nog tientallen jaren voordat deze wel
kome instelling ook in de Buitenge
westen algemeen werd toegepast, ten
minste voor die tani's die het gevraag
de tientje konden betalen. Helaas wa
ren er altijd wel tani's die hiertoe niet
in staat waren, maar die konden zich
als wegwerker verhuren. Vergeet niet,
dat zij in die tijd van 21/2 cent per dag
konden eten! (de beruchte gobang).
(lees verder pagina 21)
11