Indische Literatuur bezien van de overkant Stichting PELITA zoekt een maatschappelijke werker/werkster geboden wordt gevraagd wordt salariëring sollicitaties In het weekblad "Tempo" van 15 okt. 1983 lazen wij een recensie van een kort geleden verschenen Indonesisch boek, dat we graag ter kennis van onze lezers willen brengen. Het is getiteld "Sastra Hindia Belanda dan kita" (De Ned. Ind. literatuur en wij), geschreven door Subagio Sastrowardoyo, en uitgegeven door Balai Pustaka te Jakarta. In het volgende duiden wij de schrijver aan met S., en de recensent met R. Het belang van het boek voor "ons" is hierin gelegen, dat voor het eerst door een Indonesiër een letterkundig-critische beschouwing wordt gegeven over de ons bekende Ned. Indische literatuur, en verdient daar om onze aandacht. Volgens het voorwoord verstaat S. on der N.l. literatuur die richting in de Nederlandstalige literatuur, welke is gebaseerd op het leven tijdens het voormalige N.l. bewind, en vooral ge- scheven door Nederlanders, alsook door Indo's, zowel van Nederlandse als van andere Europese afkomst. S. erkent evenwel, dat er ook Indone sische schrijvers zijn, die tot de N.l. literatuur gerekend kunnen worden, zoals b.v. Noto Soeroto en Soewarsih Djojopoespito. Maar deze bespreekt hij niet, omdat zij z.i. niet midden in de ontwikkeling van die literatuur heb ben gestaan. Maar R. vermoedt, dat S. deze auteurs terzijde laat, omdat zij een wereld en opvattingen laten zien, die zeer verschilden van die van de Indo-schrijvers. Het boek telt, behalve de inleiding, negen hoofdstukken. De eerste twee handelen over Multatuli; de volgende zes over Du Perron, Breton de Nijs, Beb Vuyk, Maria Dermoüt, Willem Walraven en Tjalie Robinson. Deze zeven heeft hij gekozen als de beste werken in de Indische literatuur. En het negende hoofdstuk? Daarin wordt de novelle "Atheis" besproken van de Indonesische auteur Achdiat. Waar om? Het is inderdaad geen voorbeeld van Indische literatuur; maar S. be trekt deze novelle bij het beginsel van zijn literaire critiek, zoals wij verder zullen opmerken. In zijn boek wil S. het volle licht laten schijnen over en een analyse geven van de Indo-wereld - zowel belang rijke figuren op zichzelf als de samen leving - volgens de uitbeelding door enkele (bovengenoemde) schrijvers vanaf Multatuli. In de opvatting van S. moet de literaire waarde van een werk het hoofdpunt zijn van een literair- kritische bespreking. Op grond van die waarde heeft S. ook genoemde auteurs gekozen. Niettemin meent R., dat de eigenlijke bedoeling van S. gericht is op het naar voren brengen van de levens wereld, die in de fictie van de auteurs is uitgebeeld. In zijn kritiek wil S. die fictie juist koppelen aan de historische realiteit van de ware levensloop van de auteur, historische feiten en zo meer. Volgens R. is het dit beginsel van extrinsieke kritiek, dat S. in zijn boek doorvoert. Zo b.v. in diens bespreking van de "Max Havelaar" welke nauwelijks is te onderscheiden van de bespreking van Multatuli, de auteur, zelf. De le vensloop en het levensmilieu van de AR. van Lebak nemen aldus een grote plaats in in de kritiek van S., en geven hem de grond voor het bepalen van de artistieke waarde van het werk. Zo met name "Max Havelaar". U weet, dat in dit werk meerdere ver halen "campur aduk" (vrij vertaald: als een hutspot) in een novelle bij el kaar gevoegd zijn, met als centrum het verhaal van Saidjah en Adinda. Door velen wordt dit als een warrige structuur beschouwd, zonder een ge rijpt artistiek concept. Maar S. wil juist aantonen, dat de door Multatuli gekozen structuur aan zijn werk literaire waarde geeft en van zijn artistieke conceptie getuigt. In de opvatting van S. is een compo sitie, van enkele verhalen met een ander verhaal, tot een eenheid ge harmoniseerd, het bewijs van hoog ontwikkelde artistieke conceptie. Dit beginsel van extrinsieke kritiek trekt S. door op alle door hem be sproken auteurs: de verwevenheid dus van de inhoud van hun werk (de in houd) met de realiteit van hun externe levenssituatie. Zulk een kritiek houdt het midden tus sen een puur-intrinsieke kritiek, die veelal als "dor" en droog overkomt (ze houdt zich alleen aan de analyse van de voorliggende tekst) en de non- literaire extrinsieke beschouwing, waarbij men alleen aandacht geeft aan de historische situatie en bijna niet aan de tekst. Tot zover onze R. over het besproken boek. We herhalen, dat het hier een waardevol initiatief betreft van Indo nesische zijde om de vroegere In dische samenleving te analyseren en in het licht te stellen. Daarmee wil S. ongetwijfeld interesse opwekken bij de cultureel geïnteresseerden van het hedendaagse Indonesia voor die vroe gere samenleving en cultuur, welke zij kunnen kennen door zich te verdiepen in die voorbije literatuur - in een voor hen vreemde taal I M.F. instelling voor de leniging van de materiële en immateriële no den van de slachtoffers van de oorlog met Japan voor haar buitendienst in de rayons WEST-BRABANT en OVERIJSSEL/DRENTHE Hij/zij krijgt tot taak voornoem de slachtoffers, die inzake hun materiële en/of immateriële hulp behoeften een beroep op de Stichting doen. Het afleggen van huisbezoeken en rapportage o.a. in het kader van de Wet Uitkeringen van Vervolgïngsslachtoffers omvat een belangrijk deel van de werk zaamheden. een full-time dienstverband; een vrij zelfstandige werkkring; een deskundige begeleiding van uit het Centraal Bureau diploma H.B.O. maatschappelij ke dienstverlening; een goede uitdrukkingsvaardig heid en type-vaardigheid; zeer goede contactuele eigenschappen; kennis van c.q. affiniteit/interes se voor de problematiek van de gerepatrieerden uit het voorma lige Nederlands-lndië; het ter beschikking hebben van een eigen auto; leeftijd tussen 30 en 55 jaar; Voor het rayon Overijssel/Dren the is beheersing van de Malei- se taal gewenst. Volgens CAO-Welzijn schaal 18 t/m 33 naar leeftijd en ervaringen. Pensioenregeling. te richten aan de Directeur van de STICHTING PELITA p/a Javastraat 14, 2585 AN 's-Gravenhage Informaties kunnen ingewonnen worden bij Mevr. Drs. L. C. N. A. Hulswit en de Hr. R. Purvis, afdelingshoofden.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 5