ALAS KEDAWOENG 21 Ik werd geboren in 't land van de zon waar ik zo vrij in rondzwerven kon en steeds iets ontdekte, direct om mij heen; een tor of een bloem of zomaar een steen. Ik draafde als paard door het manshoge riet en vrees voor water kende ik niet. Zakte een keer te diep weg in water, wist me te redden, maar vertelde 't pas later. Bouwde van zand een berg die kon roken, zat naast de baboe die vertelde van spoken. Klom altijd in bomen en soms op het dak, een wonder dat ik niet vaker wat brak. Zat 's middags te dromen op de stoep in de zon als na het slaapuur de middag begon. De koeien, de paarden, de put bij de stallen, wel branie in keken, toch bang om te vallen. Bibi, de aap die zo heel ver kon spuwen, ons aan een been trok en dan om wilde duwen; die glazen kon halen uit de buffetten en zonder te breken op een rij wist te zetten De waringin met wortels waar wij aan hingen. Het hol in de stam en nog andere dingen zoals aapjes, heel klein en verweesd door de jacht, somtijds door vader naar huis mee gebracht. De loemboeng, waar 't veevoer af werd gemeten en waar ik mijn straf wel eens uit heb gezeten. Waar dan, bij 't donkeren, de muizen bewogen en kamprets langs de zoldering vlogen. De heldere kalie waar wij visjes in vingen, de stenen waar wij af konden springen. De duizenden larongs niet te vergeten door de bedienden met graagte gegeten. De tjandi, een tempel vergrijsd en vergrauwd, die eeuwen geleden daar eens werd gebouwd, was voor ons, kinderen, ideaal om te spelen; een heerlijke plek die ons nooit ging vervelen. En mocht ik een keer de dubbelloops dragen, - 't geweer waar mijn vader zo vaak mee ging jagen - dan beleefd' ik, al was het maar heel kort van duur, een fantastisch, opwindend en wild avontuur. De varkens, de biggen, de zeug en de beer. Ik zie nog hoe hij Dé in het hok trok, die keer. Het slachten der dieren, de inmaak, het koken. Dan nog het stookhuis waar de worst hing te roken. Wij hadden een kidang, Minka geheten, die we graag brood uit de hand lieten eten. Het verhaal van de tijger die wist te ontsnappen door een hond die het vlees in de val wilde gappen. Ik weet nog de kooi met de pratende 'béo. Als een van de eersten kocht vader een Réo. Een keer kwam hij thuis en trok aan de rem maar daar kwam Babs beentje door in de klem. En hoe toen alles precies is gegaan, vlak voor de muur kwam de auto tot staan. Moeder, alleen bij de stier in de wei, zij sprong, als hij stootte, handig op zij. Na een poos werd het dier dit spelletje moe en kwam hij gedwee als een lam naar haar toe. De vliegende honden noemden wij kalongs, heel kleine kikkertjes dat waren tjeblongs, De smak die ik maakte van 't paard dat zo schrok van de slag op de loemboeng van Dé met een stok. Het plukken van koffie door zingende vrouwen. Ook wij liepen soms met een mandje te sjouwen. Dan later de rij bij 't betalen der lonen na 't wegen der mandjes, boordevol bonen. Daar stonden parmantig ook wij met ons mandje en kregen dan echt een cent in ons handje. De fabriek met de trap die voerde naar boven, naar vloeren vol gaatjes boven een oven waar warme lucht die omhoog werd gezogen, de natte bonen langzaam deed drogen. De brand die daar eens op een nacht is ontstaan, - het hout in de loods was aan 't broeien gegaan - De hemel, door vuur en vonken verlicht, vonden wij kinderen een prachtig gezicht. Het hese geroep van de tökèh in 't donker Diepblauwe nachten met sterren geflonker. Met zingende krekels en gamelan klanken van de slametans om de goden te danken. Het kerstfeest met spannende dagen vooraf, het geheimzinnige wat dit gebeuren omgaf. Wij stonden te trappelen achter de deur, dan plotseling een zee van lichtjes en kleur; van kaarsjes en slingers, cadeaux rond de boom. Het was als een sprookje, zo uit een droom. Wij zongen dan samen, eerbiedig en zacht het lied van de stille en heilige nacht. De avonden binnen, rond vader zijn stoel, gaven zo'n veilig, zo'n rustig gevoel. Dan was ik weer klein, niet stoer meer en groot, dan kroop ik heel graag bij moeder op schoot. En als vroeg in de ochtend de dag net begon en de geur van de bloeiende koffie het won van alles aan bloemen in de tuin en de wei, ach, wat was ik als kind dan gelukkig en blij. (Inzender onbekend)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1983 | | pagina 21