EEN WONDERLIJKE REIS (III) door Hélène Weski Plok-plok-plok deden de hoefjes van het paardje. Het geluid weerkaatste tegen de nog dromende huizen. "Wat een engeltjes," zei Mien, "die meisjes en dan oom Tjo"Hij is doodsbang," zei Sara met iets schampers in haar stem, "springt al in de houding als hij in de verte een Jap ziet aankomen. Ik niet hoor, ik vertik het te buigen." "O Sara, wat dom Frederik heeft mij de mentaliteit van dat volk verklaard, zij zijn immers gevormd door hun opvoeding en godsdienst, net als wij. De over winnaar is de absolute baas in hun ogen, de overwonnene niets." "Nou, ik vertik het." "Ze begrijpen geen andere houding, vooral niet van een vrouw. Frederik heeft me op 't hart gedrukt: buig voor de Japanse wacht en zie hem niet aan als je tegen hem spreekt. Zo hoort 't nou eenmaal, zo zijn hun manieren. Je moet pro beren te overleven Sara, tot onze tijd weer komt." Op het station was het vrij rustig, het beginpunt van deze trein was Ban doeng, hij stond al klaar en ofschoon er behoorlijk wat mensen inzaten, von den ze nog een plaatsje. Mien keek ontroerd naar het Preanger landschap in de prille ochtend. Als het zicht op de weg die voor je ligt, geblokkeerd is, als de draden van je leven tot een onontwarbaar kluwen zijn geworden, als alles wat je tot nu toe als vaststaand en je goede recht hebt ondergaan, plotseling een vraag teken wordt, dan besef je voor het eerst hoe begenadigd je was, dan zie je de wereld om je heen met nieuwe ogen. De contouren van de bergen staken paarsig af tegen de parelroze lucht. Plotseling openden zich aardwallen, om zicht te geven op een in onmete lijke diepten wijkende aarde, met brui ne doosjes waarin mensen leefden, met slapende sawah's waarover ne velflarden aarzelden, met donkergroe ne boomkruinen, die leken te zweven op de nevelzee. Sara stootte haar aan: "Een boter ham?", op haar schoot had ze het pakje, dat zorgzaam door de meisjes was klaargemaakt. "Waar ga je heen in Soerabaia?" "Naar mijn moeder en zusje," zei Mien, "die hebben een huis gehuurd op de Coenboulevard, toen mijn zwa ger van de onderneming in militaire dienst moest. En jij?" "Naar mijn vriend. Als hij nog vrij is. Anders weet ik het niet. Maar ik heb veel kennissen, collega's en zo, ik vind wel onderdak." De dag vorderde, de trein reed de vlakte in, ging steeds langzamer rijden, de hitte groeide en groeide. Plotseling stonden ze met een schok stil. De zon geselde hun stukje we reld, buiten rilde de lucht boven de rails, boven de velden. Kinderen blèr den en werden schel tot de orde ge roepen. De moeders haalden voedsel tevoorschijn, gepakt in pisangblade ren: rijst met ikan terie, trassi, petjil, gado gado. Etensluchtjes mengden zich met die van de opeengepakte lichamen, die hitte uitwasemden, en de zure geur van ergernis en van on gewassen kleren. Chaos en wanorde, dacht Mien wal gend. Wat zal er van ons worden? We zitten hier op een eiland, afgesneden van het moederland. Onze bezetters zijn Aziaten. Ze had gehoord van B.B. ambtenaren die onthoofd waren, om dat ze de Nederlandse vlag niet had den neergenaald, van de directeur van de Nirom, die hetzelfde lot had onder gaan toen hij op 18 maart nog een uitzending met het Wilhelmus had be ëindigd. Maar ook rampokkers werden doodgeschoten, nadat hun eerst de handen waren afgehakt en zelfs was er geen pardon voor de eigen Japan se manschappen, die zich misdroegen. En wat zal er van dit land worden na de bezetting? De mythe van de Euro pese superioriteit is voorgoed gebro ken. De Indonesische nationalisten leiders Soekarno, Sjahrir, Hatta, staan te trappelen om het bewind over te nemen. Hebben wij hen wel juist be handeld? Was het niet beter geweest hen als gelijkwaardige gesprekspart ners te zien, inplaats van hen mond dood te maken in gevangenissen? Er is geen gevaarlijker vijand dan een vernederde vijand. Na uren van stilstaan kwam een trein uit tegengestelde richting aangesuk keld, die knarsend voorbijschoof. "Troepentransport," siste Sara, "moet je die gele rotsmoelen voor de ramen zien." Mien legde een vinger op de lippen. Er kwam weer beweging in hun trein. Maar het was pas tegen de avond dat ze, geradbraakt, het station van Djok- ja binnenreden. "Nog een hele nacht!" zuchtte Mien. "Toeroen, toeroen, semoea toeroen!" riep de stationschef. De trein ging niet verder. Hemel, wat nu weer? Waar moesten ze blijven die nacht? "Heb jij kennissen in Djokja? Neen? Ik ook niet." Een goedkoop hotelletje dan Ze vroegen de chef hoe laat de trein naar Soerabaia morgen vertrok. Hij wist niet óf er wel een trein naar Soe rabaia zou vertrekken. In ieder geval moesten ze niet vergeten bij het ver laten van het station hun permit bij hem in te leveren, anders mochten ze niet weg, en een nieuwe te halen bij de Japanse commandant van de stad, anders konden ze helemaal niet reizen. Hun permit inleveren? Maar dat hoef de in Bandoeng helemaal niet. Kreeg je altijd een andere? "Soms na een week, soms na twee, soms nooit," zei de chef berustend. Dan bleven ze vannacht op het station! Niet doen non, nja moeda, de chef kreeg een wilde blik in de ogen, van nacht kwam er weer een Japans troe pentransport langs, dat een half uur stopte in Djokja en wat er dan kon gebeuren "We hebben geen keus," besliste Mien, "we zullen ons verstoppen in de wachtkamer, doen alsof we slapen, misschien laten ze ons met rust." Ja Allah, hij had kassian met de njon- ja's en een blanda kon je niet com manderen, maar hij smeekte ze wel te gaanin hun eigen belang "Soeda pak," zei Mien, "je bent een goeie vent. Wij verstoppen ons, jij weet van niets." De avond duurde lang. Ze kochten wat katjang om de ergste honger te stillen. Zuinig aan met de centjes, nu de oorlog misschien wel zes maanden kon duren "Wat hebben we 't goed gehad," zei Sara en petste een muskiet dood op haar blote been, "vertel me meer van de Jappen Mien." "Ze beschouwen hun land en zichzelf als uitverkoren door de goden. Ver geet niet dat ze nooit, nóóit een oor log verloren hebben, nooit bezet zijn geweest. Hun Shintoïsme is een na tuurgodsdienst, alles wat ontzag in boezemt, zien zij als goddelijk, een boom, een berg, een waterval. Vooral dus ook de keizer, die stamt volgens hen rechtstreeks af van de zonne- godin Amaterasu "Maar dat is toch belachelijk," zei Sara heftig, "en hebben ze nooit een 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 14