(LVI) m
^terinnerine/en 3£etjil
Ergens aan herinnerd worden.
Ergens aan herinnerd worden is niet altijd even leuk. Vooral als datgene waar
je aan herinnerd wordt je ook nog eens in de zenuwen werkt. Ik herinner me
twee gebeurtenissen uit m'n Indië-tijd waarbij ik herinnerd werd en daarna knap
in de zenuwen zat. De eerste vond plaats op het troepentransportschip de Klip
fontein. In begin september 1946 vanuit Amsterdam vertrokken, zaten we zoals
ik gehoopt had in de Golf van Biscaje in een pittige storm. Dat hopen had er
niets mee te maken dat ik zo wild op een storm was met al z'n ongemakken zoals
zeeziekte, maar een storm hoorde er nu eenmaal bij als je je door de Golf van
Biscaje verplaatste. Jarenlang had ik me dit, voor ik zelf het ruime sop koos,
laten vertellen door marinemensen en in mindere mate door burgers die beroeps
halve of gepassagierd de Golf, op weg naar of van Indië, doorkliefd hadden.
Uit al deze verhalen bleek dat de Piet Heinen en Piet Heinerinnen tegen meters-
en huizehoge golven hadden opgebokst in de Golf en ik schaamde me daarom
een beetje om bij terugkeer in het vaderland te moeten vertellen dat ik zonder
één golfje gezien te hebben de Golf was Idoorgekomen. Ik kon me dus nu ge
lukkig met een gerust hart onder de schare stormbelevenaars begeven.
Na de storm knapte het weer wonder
schoon op en met het warmer worden
moest er op commando het warme
Hollandse legergroen verwisseld wor
den voor het koele zeer ruimzittende
tropengroen. Het leven op de Klip
fontein begon zich tevens geheel bo
vendeks af te spelen. Zo ook de dag
sluiting die de veldprediker 's avonds
om zes uur hield.
Ik lag tegen die tijd heerlijk op m'n
vaste stekkie op de voorplecht te zon
nen en naar de nooit-op-uitgekeken
watermassa rondom me te kijken, toen
via de scheepsomroep werd bekend
gemaakt dat, in verband met het steeds
warmer worden van het weer, de dag
sluiting vanaf heden op de voorplecht
zou worden gehouden, en commando
achtig vervolgde de stem: een ieder
die niet aan de dagsluiting deelneemt
moet nu de voorplecht verlaten. Zo
werd ik eventjes mooi voor het blok
gezet: m'n uitverkoren plekje verlaten
of luisteren naar de dagsluiting. Ik
koos voor het laatste want ik stond
niet graag m'n plekje af enzo
dacht ik: een dagsluiting zal me echt
geen kwaad doen. Ik stond op uit m'n
liggende houding en zette me beleefd
heidshalve met de rug tegen een anker
lier aan in afwachting van de veldpre-
dikant en zijn gehoor. Na een minuut
de dominee aangehoord te hebben had
ik er al spijt van dat ik gebleven was,
want het allereerste waar de dominee
ons op attent maakte waren de mijnen.
"We moesten wederom dankbaar zijn
dat het schip niet op een mijn ge
lopen was", hoorde ik hem zeggen.
Elke dag aan boord was een geweldige
belevenis voor me geweest en had ik
geen moment aan mijnen gedacht. En
nu werd ik ineens door de dominee
aan het bestaan ervan herinnerd. Dat
is niet leuk meer, want ik kende name
lijk de mijnen en zijn ontploffingen.
Niet dat ik ooit op een mijn ben ge
lopen, maar ik heb wel enige keren
meegemaakt dat een mijn tegen de dijk
liep waarachter ik woonde, en toen
wist ik genoeg.
Al m'n aandacht voor de dominee was
verdwenen en angstig speurde ik de
zee af naar mijnen. Een angstreactie
die nergens op sloeg want zongen we
in de dagen vlak na de oorlog niet:
"De zee ligt vol met mijnen en die din
gen zie je nietMaar ja, in je angst
doe je gekke dingen.
Het liefst was ik op de dominee toe-
gestapt en hem gezegd: "Dominee,
doe me een lol, houd het leuk en zeur
niet meer over mijnen, want we zitten
uiteindelijk niet voor onze lol op deze
schuit". Maar aangezien deze woorden,
gesproken tegen een veldpredikant
met de rang van kapitein, in 1946 vie
len onder insubordinatie van het zui
verste water en zo hard aan zou komen
tegen de zere benen van de legertop
aan boord, dat kielhalen, de meest bij
de hand liggende straf op een schip,
de meest voor de hand liggende straf
voor me zou opleveren. Maar aange
zien ik niet in een kano zat, maar op
een klein uitgevallen oceaanreus, leek
me deze trek onder het schip door een
lange en niet zo'n goddelijke weg toe.
Ik hield dus wijselijk m'n mond. Had de
veldpredikant het nu maar bij die ene
keer gelaten dan was ik hem en m'n
plekje wel trouw gebleven, maar de
volgende avond was het weer het zelf
de mijnenliedje. Nadien, als ik de veld
predikant plechtig de plecht op zag
komen, maakte ik dat ik wegkwam en
vloog onplechtig de plecht af.
Het tweede er-aan-herinnerd-worden
vond plaats in Tjikalon Koelon. Een
half jaartje zaten we nu in Indië en we
waren de verveling in de vele uren van
de dag die niet besteed werden aan
patrouilleren nog niét geheel meester.
Ondeskundig waren we nog in het do
den van de verveling. De discipline
vloog met sprongen achteruit. Rottig
heid en gekkigheid uithalen kwamen
er voor in de plaats. Mede oorzaak van
het ongedisciplineerde gedrag was
waarschijnlijk ook het met een teveel
aan mensen op een kluitje leven. Een
compagnie infanteristen en een pelo
ton mitraillisten was te veel van het
goede in een kampong die normaal
onderdak bood aan een gezin of tien.
Toen de maat van ergernistolerantie
goed vol was bij de compagnie-com
mandant en zijn pelotonscommandan
ten werd er door hen, om de discipline
(lees verder pagina 18)
oorlog verloren?"
"Nooit. Eens is er een grote Mongool
se invasievloot op weg geweest naar
Japan, dat was in 1281, onder Kublai
Khan's regering. Maar dicht onder de
Japanse kust werd de vloot overvallen
door een taifoen, die alle schepen ver
nietigde. De goden hadden ingegre
pen, zeiden de Japanners en ze noem
den die taifoen Kamikaze, dat be
tekent: Goddelijke Wind."
"Merkwaardig," zei Sara gapend, "la
ten we proberen wat te slapen, mor
gen is het een vermoeiende dag." Ze
strekten zich uit op de harde, houten
banken, de muskieten gierden in
drommen om hen heen.
"Dat een zo klein kreng een zoveel
groter mens zó vermag te pesten,"
Mien sprak of ze op het punt stond in
slaap te vallen.
"Als ze komen, wat doe je dan?" Sa-
ra's stem klonk hoog en angstig.
"Hou me slapend."
"Als ze je dwingen op te staan?"
"Sta ik op."
"En als ze je willen dwingen
"Dan roep ik hard: afblijven, alles is
van Frederik
"Goh," zei Sara, "ik dénk dat ze af
deinzen
Het was stil, op de hoge orgeltoon van
het muskietenieger en klets-klats van
de slaande handen na.
"Leg een zakdoek op je gezicht,"
mompelde Sara nog, "dan zien ze je
niet." Ze vielen in een korte, onrustige
slaap.
Een binnendenderende trein scheurde
hun vrede aan flarden. Zware laarzen
stampten over het perron, honderden,
duizenden laarzen. Blaffende, knau
wende klanken echoden onder het
zinken dak, metaal klonkte op metaal,
ergens gutste water en klaterde op
steen. Laarzevoeten bonkten hun
wachtkamer binnen. Liepen door tot
aan de bank waar de twee zich sla
pende hielden, bleven staan.
"Ano-ne!" riep een keelstem.
Ze reageerden niet.
Een hand sloot zich om Miens arm,
schudde haar. Roerloos als een plank
bleef ze liggen, onder haar onzicht-
baar-makend zakdoekje.
Toen werd een punt daarvan opgelicht.
"Huh, huh," commandeerde de Japan
ner en wenkte haar op te staan.
(wordt vervolgd)
15