Kolonist op Nieuw Guinea CIV1
Sarmi
b—wa. wmm !^a^—
12
Foto links: Sarmi in 1956, toen het in vier jaar bijna was volgebouwd. Foto rechts: een deel van Sarmi, in nieuwe stijl gebouwd.
Sarmi 1951. Een klein bestuursplaatsje op een schiereiland aan de noordkust
van Nieuw-Guinea. Omgeven door sagobossen en bush-bush, grenzend aan het
oerbos. Er loopt langs de kust een verharde weg, die door de Jappen was aan
gelegd. Deze weg zou naar Hollandia moeten leiden ware het niet dat hij na
enige tientallen kilometers door een steile en hoge rotsformatie die tot zee door
liep, werd geblokkeerd. De Jap zag blijkbaar geen kans om de weg nog door te
trekken. Wie verder oostwaarts wilde gaan kon bij laag water langs de rots
partijen lopen om daarna langs het mulle, hellende strand en stekelige laag-
groeiende kuststruiken zijn weg te vervolgen. De aan de noordkust gelegen Pa
poea-dorpjes waren meestal nabij de monding van een rivier gevestigd. Bruggen
waren er niet te bekennen. Als je geluk had kon je een Papoea strikken om je
te laten overzetten (het kostte je wel een reep tabak of iets dergelijks), anders
was je verplicht een eind stroomopwaarts te gaan om een doorwaadbare plaats
te vinden. Dan nog even uitkijken of er geen krokodil in de buurt was die zijn
maaltijd nog moest bemachtigen! En Hollandia ligt dagen lopen van Sarmi ver
wijderd I
De K.P.M.'er waarmee we uit Mano-
kwari vertrokken waren, moest ook
hier op de rede voor anker gaan. Het
kleine haventje kon helaas geen lig
plaats bieden aan schepen groter dan
een Higgens-boot. Dit zijn zeewaar
dige metalen scheepjes met een ge
ringe diepgang. Door zijn constructie
kan hij praktisch elk kustplaatsje be
reiken of tot zeer dicht benaderen. Ze
zijn een erfenis van de Amerikaanse
Marine, die né de oorlog met Japan,
deze scheepjes aan het Nederlands
Gouvernement overdroeg.
Ze waren voor Nw. Guinea een on
misbaar vervoermiddel. In tegenstel
ling tot Manokwari had Sarmi op dat
tijdstip niet de beschikking over een
Higgens-boot.
Aan boord werden wij (mijn vrouw,
haar moeder en vier kinderen) verwel
komd door inspecteur Koopman, deta
chementscommandant, die ik zou op
volgen. Aan zijn lang verblijf in Sarmi
kwam nu een einde en kon hij naar
'n comfortabeler oord vertrekken. Wat
later op de dag werd ik voorgesteld
aan mijn nieuwe chef, het hoofd van
plaatselijk bestuur, dhr. Van Eek. Met
zijn bestuursmedewerkers, de contro
leurs Voskuylen en Fannoy maakte ik
later kennis. Na formele overdracht
van het detachement nam IvP Koop
man afscheid van zijn Papoea-agenten
en kader.
Er lag een nieuwe taak op mij te
wachten. Ik werd daarin bijgestaan
door de kaderleden V. Smith en Carli.
Helaas is Carli later door een nood
lottig incident om het leven gekomen.
Hij liet vrouw en twee kinderen ach
ter.
Het inwonersaantal in dit plaatsje was
beduidend minder dan in Manokwari.
Naast de autochtone bevolking waren
er een paar Chinese winkeliers, die
van alles in hun toko'tje verkochten.
De plaatselijke medicus was dr. J. A.
v.d. Hoeven. Hij heeft na zijn vertrek
uit Nieuw-Guinea een boeiend en in
teressant boek geschreven over de
Papoea's in de binnenlanden van dit
onontgonnen eiland. Hij geeft daarin
zijn ervaring weer over de moeilijk
heden en strubbelingen tussen Pa
poea's en het Bestuur. f
De kolonisten die op dit schiereiland
woonden waren gering in aantal. Je
kon ze bij wijze van ppreken op de
vingers van je handen tellen. Je vond
ze ook in het achterland en op een
een paar eilanden langs de kust. Neem
Fürstner bijvoorbeeld, die deed aan
export van door hem opgekochte bos.
produkten, damar en copra. Hij had
zijn domicilie op de Podena eilanden.
De kolonisten Manggot, Crompvoets
en Bertrant zaten in dezelfde branch
maar waren dichter bij huis. Claus
was transporteur en Attinger had een
houtzagerij. Aannemers waren Mar
tens en Vrede. Guldenaar had een
winkel waarin textiel en allerhande
artikelen werden verkocht. Pardoen's
vrouw was onderwijzeres en gaf les
aan de lagere school. En zo kon je
wel doorgaan. Ook hier moet men mij
niet kwalijk nemen als ik een paar
namen en/of beroepen heb vergeten
te memoreren.
Het huis waar we introkken lag tegen
over de politie-kazerne en was nèt
opgezet. Het was gebouwd door de
kolonist/aannemer Martens in op
dracht van het H.P.B.
De woning bestond uit een woonka
mer en drie slaapvertrekken. Keuken,
badkamer en W.C. waren in de bij
gebouwen ondergebracht. De wanden
waren opgetrokken van gezaagde
planken met daarop horizontaal ge
plaatste nerven van de sago-palm. De
raamopeningen waren met muskieten
gaas overtrokken en het dak was van
atap. Daaroverheen lag een raamwerk
van bamboe tegen het opwaaien door
de wind. De cementen vloer was wel
een luxe. Als verlichting gebruikten
wij een "stormking" d.i. een petro
leumlamp onder druk. Ons drinkwater
verkregen we door het opvangen van
regenwater dat via het dak in een
regenbak-op-stelling terecht kwam.
De aannemer moest wel werken met
het materiaal dat plaatselijk te krijgen
was. In feite moest alles, maar dan
ook alles wat niet inheems was, per
boot uit Nederland of Singapore wor
den aangevoerd. En in die dagen was
de aanvoer nog zeer onregelmatig,
v.w.b. levering aan kleine kustplaats-
jes.
Ik herinner mij een voorval waarbij
aanvoer van petroleum zeer dringend
gewenst was. Deze brandstof werd
n.l. per vat vervoerd. Het H.P.B. kreeg
het bericht, dat een partij vaten met
petroleum die hij had besteld, per
schip zou worden afgeleverd. Maar op
de dag van levering stond er een
zware storm en een wilde zee op de
inham van Sarmi. De kapitein van het