Pa's oudste zuster
De Tante Mien uit de verhalen van Dadar Isi en Irma Susan-
Mathey was Pa's oudste zuster. Ze verschilde in leeftijd wel tien
jaar met hem en toen hij klein was zorgde "Mientje" voor hem.
D.w.z., Mientje sprong altijd voor hem in de bres. "Vertel mij
maar Njo als ze jou plagen. Ik ransel ze." Pa voelde zich veilig
met zijn grote zuster in de buurt. Mientje was branie.
Jaren later "ranselde" ze ons (ranksel,
zeiden wij altijd), dat was alleen veel
geschreeuw maar weinig wol. Ze was
streng. Als de dood waren we voor
haar. "Mijn ogen zien alles," zei ze
altijd, en daar waren we 100 procent
van overtuigd. Zij regeert met haar
ogen werd er altijd van Tante Mien
gezegd, en onder dat "regeren" werd
verstaan het bliksemen van haar ogen
als ze boos was op ons omdat we
weer eens een kwast van een sier.
kussen helemaal in de knoop hadden
gepeuterd. Maar rheestal stonden er
pretlichtjes in haar ogen want ze was
vrolijk en had een aanstekelijke lach.
Meer dan eens hoorden we zeggen,
"Kom, we gaan naar Mientje om te
lachen." Niet alleen werd er veel ge
lachen bij haar, maar ook gegeten. Ze
was een goede en snelle kok. Tante
Mien was een doodgoed en een vre
selijk gul mens met een hart van goud
dat ze vaak verborg.
Toen de oorlog uitbrak ontfermde
Tante Mien zich over Pa's gezin, be
staande uit Ma, mijn twee jongere
broers en ik. En daarmee verrijkte ze
onze herinneringen aan haar nog meer.
We woonden n.l. bij haar in.
Hoe kun je vergeten dat je als kinde
ren van 13 en 11 elke zondag, of je
wou of niet, met Tante Mien naar de
kerk aan de Aloon-Aloon moest. Zij
helemaal in stijl, wij slérét, slérét ach
ter haar statige figuur aan. Na de kerk
bracht ze ons naar Toko Oen voor een
taartje en een ijsje. Natuurlijk ontmoet
ten we haar vriendinnen en dan zei ze:
"Ini, dit zijn de kinderen van Handrie
(Pa's naam is Henri), ze gaan alleen
met mij mee naar de kerk voor de taar
tjes." Er werd dan geweldig geknip-
oogt en met de wenkbrauwen ge
speeld la Groucho Marx, over onze
hoofden heen, wat we natuurlijk niet
wisten. Ik herinner me dat dat gezeg
de me altijd giftig maakte en bij thuis
komst lieten we Ma weten dat we niet
meer naar de kerk wilden. Maloe toch.
Het gaf allemaal niks, de volgende
zondag was het weer hetzelfde liedje.
"Het is goed voor jelui," zei Tante
Mien. Ze bedoelde de kerk natuurlijk.
En dan de dag dat ze met een paar
vriendinnen een Japanse wacht pas
seerde. Haar vriendinnen bogen net
jes, maar Mien passeerde de kleine
Jap, statig als een schip, en neigde
haar hoofd zoals je het de koningin
wel eens ziet doen. Het kereltje ont
stak in toorn, riep Mien terug, gebaar
de hoe ze voor hem buigen moest en
liet haar enkele malen heen en weer
paraderen. Elke keer boog Tante Mien
als een vorstin, gaf de man haar gul
ste lach en zei: "Val dood, toean."
Het ventje lachte terug naar haar en
dit hele gedoe deed de vriendinnen
stikken van de lach. Dit irriteerde de
Jap en hij liet ze op een rijtje voor 'm
staan en gaf ze toen elk een scheen-
trap Voor straf, allemaal, behalve
Tante Mien.
En de dag dat wij allemaal uit huis
werden gezet door de Jap. We zaten
nauwelijks twee dagen in een huis in
Samaan, geruild met iemand die de
Wijk in moest, toen er een auto voor
het huis stopte. Een Japans officier
kwam eruit stappen die meteen maar
liet weten aan Tante Mien dat ze het
huis binnen 48 uur uit moest. Hij zou
haar een ander huis geven, wou ze
maar meteen even met hem mee? Wij
allemaal doodstil, maar Tante Mien,
minstens anderhalf hoofd groter dan
de Jap, liep onbevreesd naar de auto
en verdween met het mannetje, God
mocht weten waarheen. Misschien wel
de Kempeitai. Een half uur later was
ze terug, wuifde nonchalant naar de
Jap die verdween, en zei tegen ons:
"We moeten eruit, en ik wil zijn huis
niet, helemaal achter de gevangenis
in Lowokwaroe. Morgen verwacht hij
mijn antwoord." Ze had haar plan al
klaar ook voor dat bezoek. De Jap was
immers als de dood voor besmette
lijke ziektes. Dus besloot Mientje een
aanval te krijgen van T.B. Dat zou het
miserabele kereltje wel op de loop
doen gaan, en wij konden dan in het
huis blijven. De volgende dag, bleek
jes (van de bedak), in een kimono en
met een kuchje en een deken om zich
heen geslagen, verwelkomde ze de
Jap. "Sakit batoek, toean (uch, uch,
uch)." Hij staarde haar aan, draaide
zich op z'n hielen om en verdween.
"Zie je wel", zei Mien, "de bangsats
zijn als de dood voor mij." Wij alle
maal lachen, maar niet erg lang. De
Jap kwam terug, bood z'n verontschul
digingen aan dat hij zo'n ziek mens
op straat moest zetten, enz., enz. En
zo eindigde onze inwoning bij Tante
Mien.
Ik kan zo wel doorgaan over haar. Zij
was heel speciaal, heel gul, heel erg
groot van hart, en toen we nog klein
waren, heel erg streng (maar met een
knipoog). De laatste keer zagen we
haar in een Bejaarden Centrum in
Baarn. Ze was 83 jaar toen en nog
altijd kenès, kijk maar op de foto.
Zij werd 87 jaar en ze liet heel wat
herinneringen achter.
JUUL LENTZE, U.S.A.
RAADSEL IN DRIE TALEN
Landak mènèh pang
Opo iku
Doerèn.
Landak naèk tangkal
Naon ètah?
Doerèn.
Landhak naèk rantjak
Apa djiah?
Dhoerien.
Javaans
Soendanees
Madoerees
Een stekelvarken klimt in een tak.
Wat is dat?
Doerèn. (Doerian)
17