Dromen en verschijningen
MOMENTEN UIT MIJN LEVEN (2)
door HILDA
Ik ben helemaal geen schrijfster, gewoon huismoeder, geen huissloof, niet al te
netjes, maar ook niet echt slordig, houd van lekker eten, heb grote gaten in mijn
handen, zoals de meeste Indischen. Moesson, vroeger Tong-Tong, leerde ik ken-
nen'toen ik nog als bibliotheek medewerkster op het ministerie werkte. Elk nieuw
nummer nam ik altijd mee naar huis om het op mijn dooie gemak te kunnen
lezen. Ik zette het daarna natuurlijk weer netjes in het tijdschriftenrek terug.
Nu ben ik al weer twee jaar thuis met pensioen, verdoe mijn tijd met - behalve
wassen, strijken en eten koken - lezen en puzzelen. Winkelen enz. kan ik niet
vanwege een mankement aan mijn rug. Ik kan gelukkig we| lopen. Maar ja, als
maar lezen en puzzelen gaat soms ook vervelen en ik dacht: ik ga eens proberen
stukjes te schrijven. Als het niet goed genoeg is, hoor ik het wel. Alles wat ik
vertel berust op waarheid, niets is verzonnen. Ik moet het alleen kwijt.
Mijn man stierf reeds op 42-jarige
leeftijd, dat is ongeveer 17 jaar ge
leden. Hij was een leuke, opgewekte,
lieve man en een goede kameraad,
niet alleen voor mij maar ook voor
mijn zeven kinderen.
Ik ben een echte anak Betawie en
maakte in de Japanse bezetting ken
nis met mijn man, Indonesiër (Staats
blad Europeaan), om duidelijker te zijn:
Oost-Indonesiër. Omdat we dachten
dat de oorlog nog lang zou duren, ik
was 24 en hij 20, trouwden we in
1944. We hadden toen al twee jaar
verkering en op aandringen van zijn
ernstig zieke moeder verloofden wij
ons.
Vlak daarop stierf zij en wij trouwden
zes maanden later. Erg gewaagd na
tuurlijk in zo'n tijd. Ik probeerde wat
te verdienen met tjatoeten. Mijn man
werkte voor een aannemer voor de
bouw van een fabriek, van 7 uur
's ochtends tot 1 uur 's middags.
Beiden hadden geen verstand van
bouwen, maar met behulp van allerlei
boeken en werkers die er wel verstand
van hadden kwam het gebouw toch op
z'n pootjes te staan. Weliswaar stortte
dat ding een jaar na de Japanse capi
tulatie in, maar toch wel netjes hè,
om te wachten tot na de capitulatie,
's Middags om 5 uur begon zijn werk
als gitarist in een restaurant op Pasar
Baru tot 10 uur 's avonds.
Op een middag tegen enen, toen ik
met het eten op mijn man's thuiskomst
wachtte en ik in mijn kamer op de
divan lag, zag ik plotseling wijlen
schoonmoeder naar mij toekomen, in
sarong en witte kabaya. Zij lachte,
ging op de divan zitten en sprak, maar
ik verstond haar niet en ging over
eind zitten. Toen gaf ze mij een kus
op mijn wang, een koude kus. Dit kan
niet, dacht ik, zij is al overleden, maar
zij was er niet meer en ik realiseerde
mij ineens dat ik niet meer lag, maar
recht overeind zat. Ik kreeg een kou
de rilling. Had ik gedroomd, was ik
even in trance geweest? Ik wist het
niet, wel dat ik recht overeind op de
divan zat en nog de koude kus op mijn
wang voelde. Schoonmoeder zag er
zo goed uit, terwijl zij bij haar sterven
8
helemaal uitgeteerd was. Zij was pas
45 jaar toen zij stierf. Zij had gelachen
en gesproken, maar wat had ze ge
zegd? Had zij goed nieuws voor mij
Niet lang daarna droomde ik dat ik
naar een kerkhof ging en een tuiltje
bloemen neerlegde op een graf. Wiens
graf? Wist ik niet. Ik vertelde mijn
moeder over mijn droom. Zij zei: "Nou,
meis, als ik vroeger net zo droomde,
want die dromen heb ik ook gehad,
was ik in verwachting." Een bezoek
aan de dokter bevestigde mijn zwan
gerschap.
In mei 1945 werd ons dochtertje ge
boren, een schattig meisje. Wij waren
er dol gelukkig mee en noemden haar
naar schoonmama "Marthine". We
vormden een gelukkig gezinnetje: een
schat van een baby, een schat van
een man en inwonend bij schatten van
een moeder en schoonvader en twee
schoonzusters. Ik bofte heel erg, maar
arm waren wij. Velen natuurlijk in die
tijd. Ik had drie jurken, twee gewoon
en één een beetje feestelijker; mijn
man in gelapte broeken en de baby in
luiers van roodgestreepte theedoeken,
maar we waren gelukkig, ondanks het
karige eten-, rijst me een stukje tempé
en sambal, of rijst met één of twee
frikadelletjes djagung met sambel.
Toch geen ontevredenheid en ik zelf,
voor de oorlog een verwende doch
ter, verzorgd als een kasplantje, die
vaak ziek was, was tijdens de bezetting
zo gezond als het maar zijn kon.
Op een nacht droomde ik van een
groot feest. Ik zag erg veel blanke
mannen, allen in het wit, witte shorts
droegen ze. Er werd geserveerd:
brood, boter 'en kaas. Maar op dat
zelfde feest zat in een hoekje van de
zaal een groepje Indonesiërs met
lange, helemaal geen blijde gezichten.
Zij namen geen deel aan het feest.
De volgende dag vertelde ik mijn man
mijn droom en zei: "Ik geloof dat er
gauw vrede komt. Wit is immers het
teken van de vrede? Maar waarom
deden de Indonesiërs niet mee?" "Ach
jij met je dromen," zei hij. Ik was er
echter vast van overtuigd, "het is
gauw afgelopen." Twee weken later
kwamen een paar vrienden ons opge
wonden vertellen: "Zeg lui, het is af
gelopen met de Jappen, ze hebben ge
capituleerd
We konden het niet geloven, hadden
wel een radio, maar die was verzegeld.
We durfden niet te juichen, fluisterden
zelfs, want de wasmeid was nog niet
naar huis en onze straat lag naast een
Japanse kazerne, de oude KWIII-school
op Salemba. Toch waren we nieuws
gierig en mijn man en ik gingen langs
de kazerne wandelen. Vreemd de
strenge wachtpost met bajonet op het
geweer stond daar niet, en andere
Jappen zaten op de stoep van het ge
bouw met elkaar te praten, allen on
gewapend. Het was dus echt waar.
Niet lang daarna kwamen de Aussies
en de Indiase troepen, weliswaar niet
in het wit, maar wel in shorts. Mijn
droom was uitgekomen. Maar ja, lang
duurde die vreugde niet. Er kwam
een tijd van nog ergere ellende. Wel
hadden we nu wat meer geld, want
pa was uit het Adekkamp gekomen,
maar wij durfden als blanken niet naar
de pasar.
Mijri man had zich intussen bij het
politiebataljon gemeld en zat ver van
ons vandaan, gestationeerd in het
Gerzonpand op Noordwijk. De toko
op de hoek van onze straat was ge
lukkig van een gematigde Indonesiër,
bij wie wij terecht konden voor koffie,
suiker, ikan asin, katjang ijo enz. On
ze wasmeid durfde niet meer voor ons
te werken, het werd haar in de kam
pong verboden, maar ze kwam zo nu
en dan in de avond eieren of kippen
aan ons verkopen. Onze vleesboer
kwam niet zoals gewoonlijk met zijn
pikolan, maar bracht ons zo nu en dan
een stuk vlees op zijn hoofd onder
zijn hoed verborgen en toen gebeurde
het ongelooflijke. Ik hoorde mijn moe
der in de vroege ochtend - zij was in
de voortuin - roepen: "Kom 'ns meis,
kijk wat hier groeit- Zij wees naar
onze schuilloopgraaf, "bajem, wilde
bajem, maar goed eetbaar." Wonder
baarlijk, op die droge, dorre grond vol
met kiezelsteentjes groeide zowaar
bajem. De loopgraaf stond er vol mee
en zo had ons dochtertje iedere dag
volop verse bajem voor de nasi tim,
vermengd met wat katjang ijo. Natuur
lijk werd die loopgraaf iedere dag be
goten. Gods wegen zijn werkelijk
wonderbaarlijk.
Toen alles weer normaal verliep, ie
dereen weer veilig naar de pasar kon,
was de loopgraaf weer droog en dor,
geen blaadje bajem viel er meer te
bespeuren.