9 ik elf jaar oud was gaf ze mij een les je. Men diene zich daarvoor in te den ken, dat toentertijd de Bataviase tram rijtuigen had eerste klasse en tweede klasse voor iedereen en derde klasse, waarop met grote letters geschilderd stond "Inlanders". 1ste en 2de Klasse reden praktisch uitsluitend Europea nen, al stond het niet op de rijtuigen, maar het verschil was toch in het oog springend. Wel, ik ging met Tante Sannie uit en stond met haar bij de tramhalte te wachten. De tram kwam aan en ge woontegetrouw wilde ik 1ste of 2de klasse instappen, maar Tante Sannie trippelde opgewekt naar voren om in het derde klasse rijtuig te stappen. Ik keek haar "horrified" aan, maar ze tikte doodleuk met haar parasol op het opschrift van haar rijtuig en zei plagend: "Inlanders toh?" Nu was dat een gewoon pesterijtje van Tante Sannie, want ze mocht best 1ste of 2de klasse reizen, maar ze dwong mij haar te erkennen als In landse. Ik deed het. Ziedend van kwaadheid en rood van schaamte. Ik zat knarsetandend naast haar in de tram met een soort triomf over mijn valse Europese opvoeding en aan de andere kant een verbijsterende nieu we twijfel. Want waren dit dus mijn gehate familiegenoten? De man die z'n stinkende krètèk rookte, de vrouw die met die geweldige pruim in haar onderlip zat? Die lucht van zweet, vul gair parfum en "kampong-stankjes". Maar ik zag ook wat anders: de vluch tig voorbijglijdende blikken (maar zó sympathiek) over dat "njootje" (van Sinjo is jongeheer; afkomstig van Sig- nor) dat bij hen zat. Op mijn elfde jaar ontdekte ik mensen onder kleur. Later, ik was dertien, kwam ik in Hol land en mijn vader zond mij naar een volksschool in Amsterdam. Hij was inderdaad een wijs man. Ik was op nieuw stupéfait van de "degeneratie" van de blanke, die ik in Indië altijd ge kend had als superieur en hier klein burgerlijk bleek, bekrompen, dom, zelfzuchtig, pedant, zeer grof gema nierd. Ik vocht alle dagen en kreeg de bijnaam "kleine amokmaker" en vaak tuchtigingen waarvan ik nu niet begrijp hoe ik ze toen heb kunnen incasseren zonder een beetje "van Lotje getikt te raken" (misschien ben ik het toch wel). Waar ik toen in m'n eentje voor vocht, was het prestige van de "Blanda", dat zie ik nu pas in. Ik kon dat domme blaterige oordeel en vooroordeel niet uitstaan. Ik was erg onbillijk. Ik herinner me dat op een keer de kaart van Java op het bord kwam en ik als eerste voor mocht komen om een nummertje weg te geven wat ik maar wou. Ik pakte net zoals in Indië de stok en wees de plaatsen aan aan de spoorlijn Batavia-Soerabaja, rate lend als een spoortrein. De hele klas schoot plotseling in een daverende lach om mijn "gekke gebrabbel"; ik stond een ogenblik verbijsterd en sloeg toen als een razende met de kaartenstok op de lachers in. Ja, dat was heel erg fout. De "meester" sloeg me op het hoofd met wat voor de hand lag: een dikke stapel tekenéchriften en versuft ging ik op m'n plaats zitten. Later kreeg een andere jongen een beurt. De manier waarop hij sommige plaatsnamen uitsprak, was zó hilariteit- verwekkend, dat ik in m'n eentje in de lach schoot. En dat kostte me wéér wat I Maar dat waren allemaal kleine indivi duele opstandjes. Dé "Grote Vorming" van de Indo ging als een stoomwals zijn gang. Wij leerden zelfs adelijke voorouders vergeten. Het hoogste goed op aarde was het verlof naar Nederland, waar men cultuur kon ge nieten. Voor de meeste Indo-tjes was toen echter de kans om zich cultureel te ontwikkelen al verkeken. Wie zijn jeugd lang zijn tekenaanleg onder geschikt heeft gemaakt aan het "stijl tekenen" op school (gladde tekeninge tjes van meanders, hooischuren, peren en molentjes), vergeet dat zijn hand eens instinctief de fijne wajangfiguren kon tekenen zonder aarzeling. Wij spra ken "keurig". Men noemde het in Ne derland "geaffecteerd" of "Haags", wij hadden onze eigen muziek leren ver werpen als minderwaardig en zongen nu "Aakehout is aakehout". De beste Indo-musicus kon alleen verstaanbaar zijn als hij dacht en musiceerde in de termen van Beethoven en Bach. Een Belloni en een v.d. Wall waren min derwaardig. Maar het was zo en we wisten niet anders of het was góed zo. Er waren genoeg Indo's die anders dachten en wilden, maar wat konden zij beginnen? In Indonesië leefden zij met een handvol van tweehonderd duizend op een gebied even groot als Europa. Er was geen contact. Kwam men in Holland, dan was daar in cul tureel milieu wel ontwaken, maar ging men weer terug naar zijn moederland, dan was men doodleuk verrader, zelfs uitgestoten door het Indo-Europees Verbond. Op cultureel gebied ontplooi de de Indo zich niet. Hij kon (door beurzen in staat gesteld) studeren voor ingenieur, dokter, jurist, bestuursamb tenaar - anyhow: voor ambtenaar), maar nooit in de letteren en wijsbe geerte, schone kunsten en weten schappen, ethnografie, sociologie, kortom de studieterreinen die posi tiever op het mens-zijn zijn ingesteld. Altijd ging zijn studie van de "Inlan der" af en naar de Hollander toe. Trouwens: de Indonesische cultuur "bracht niets voort", geen Beethoven en geen Rembrandt, geen Rodin en geen Einstein. Indonesische cultuur heette officieel inferieur. Dit is mis schien niet te veroordelen in de Hol lander, want uiteraard is elk volk noodzakelijk vervuld van zichzelf. En werkelijk is de positie van de Indo in Nederland die van de Verloren Zoon, die terugkeert als een bedelaar, be roofd van alles, met dit enorme ver schil dat het hier de vader is geweest, die alles gegeven en alles genomen heeft. En doorgaat met dit te doen. Want leren wij onze jongens op school niet met trots van onze uitvaarders en veroveraars? En als onze jongens groot zijn, gaan zij dan niet uit in de wereld? En als zij ergens een nieuw leven heb ben veroverd, moeten zij dat dan weer niet afstaan aan een ander volk? Er is een typisch Indische klacht: wij droom den van Michiel de Ruyter, Piet Heyn en Witte de With en wat krijgen wij in werkelijkheid? De Gruyter, Albert Heyn en Simon de Wit. Dit klinkt de Hollander als hatelijke, wrange en kleingeestige humor in de oren, maar het is helaas een verschrikkelijke rea liteit. De Indische jongen is opgevoed met Hollanders als Helden en hij vindt in werkelijkheid kooplieden. Dit is geen denigrerende vergelijking, maar een ontnuchterende (die ook wel zijn voordelen heeft). Alleen bij sommigen breekt het inzicht baan: wij zijn ver keerd opgevoed. Maar intussen is het leed geschied en zit de Indo opgescheept met construc tiefouten, die hij maar zelf moet corri geren, omdat niemand hem daarbij kan helpen. Want hij is uit zijn structuur vandaan (Hollander temidden van In donesiërs). In deze structuur zat een paedagogische "opstapelingsfout": de Hollandse kasten waren gesteld boven de Indonesische. Dus was een Hol landse putjesschepper belangrijker dan een Indonesische sultan, omdat de eerste toch maar eventjes Hollan der was en de sultan "maar" Inlander. De Indo, die maatschappelijk "stijgen" wilde, kon alleen maar sultans voorbij streven om desnoods putjesschepper te zijn (schoenen dragen, Hollands spreken, "meneer" zijn). Het is nu (na twee decennia) haast niet meer mogelijk om zich in te den ken hoe zoiets mogelijk was. Maar het was méér dan mogelijk: het was nor male werkelijkheid. Als dus nog steeds de Indo, als hij het over Indonesiërs heeft, neiging heeft om naar beneden te kijken, dan is het dezelfde tic, die een circuspaard heeft dat voor de ploeg leert lopen. Fluit éénmaal "Püpp- chen, du bist mein Augenstern" en hij draaft in het rond. Maar het is géén condition humaine van de Indo. Wat dan wel zijn condi tions zijn? Wie heeft het ooit ernstig onderzocht? Hij is maar een "margi nal man" overal in de wereld als Fraunhoferse lijn schuilgaand tussen de kleurenvelden, zonder land van zichzelf, inderdaad een beklagens waardig schepsel. Maar toch altijd niet zo beklagenswaardig als de "kleuren- man" die hem dwingt kleur te beken nen of hem een materiële kleinigheid toewerpt als verzoeting voor zijn ver meend tekort aan menselijke waarden. En hem daarnaast reprimandes geeft voor de leugentjes, die hij hemzelf in de mond heeft gelegd.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 9