99Is U mijn pappief"
Op 9 november 1983 overleed mevr. A. Gabriëlse-van Rijn. Tussen haar papieren vonden haar kinderen een verslag
van haar ervaringen in de vrouwenkampen Tjihapit te Bandoeng en Tjideng te Batavia. Zij had dit verslag in 1965 op
papier gezet en heeft het in veelvoud gekopieerd, waarschijnlijk voor haar kinderen en kleinkinderen, opdat zij zouden
weten en zouden leren. Onderstaand zijn enkele fragmenten uit het verslag opgenomen, opdat wij allen kunnen weten.
Ervaringen in de kampen Tjihapit en Tjideng
Het eerste luchtalarm in Bandoeng was op oudejaarsavond 1941. Er waren en
kele vrienden van Marijke gekomen en hoewel mijn hoofd niet stond naar een
viering, bakte ik toch wat oliebollen. Alles leek zo onwezenlijk, bakken in een
verduisterde keuken, lopen over de donkere galerij, kamers geblindeerd en
benauwd. Juist had ik de oliebollen binnen gebracht of het alarm klonk. Een lu
guber geheel. Ik commandeerde de kinderen naar de schuilkelder. Marijke ver
gat de oliebollen niet en nog zie haar schaduw op de witte muur, rustig kauwend.
Of het een oefening was of werkelijk gevaar weet ik niet, maar het was wel het
sluitstuk van een gelukkige periode. Het laatste jaar dat er vrede en welvaart
heerste in Indië.
Mijn vriendin kwam mij steeds het laat
ste nieuws vertellen, meestal op een
toon van het laatste oordeel. Op een
dag zei ze dat vrouwen en kinderen in
kampen moesten. Ik geloofde het niet
en antwoordde vrij vinnig "ongeluks-
kraai". Ze draaide zich om en het laat
ste nieuws vernam ik verder niet meer
van haar. Maar ze kreeg gelijk. Ons
paviljoentje lag aan de Riouwstraat en
de mensen aan de overkant moesten
uit hun huizen. We konden dus precies
zien hoe ons "beschermingsoord"
werd. Een bamboe-omheining met prik
keldraad en het lustoord was voor ont
vangst gereed. We kregen al spoedig
bericht dat we waren ingedeeld in een
kamer met 9 personen. De koude ril
lingen liepen me over de rug. Nooit
meer een plekje alleen, dat vond ik het
ergst.
Langzamerhand raakte het Tjihapit-
kamp, dat vrij groot was, vol. De eer
ste maanden konden we onze inkopen
nog buiten doen, maar in april sloeg
de deur dicht. We kregen toen een
kleine pasar maar toen ook die ver
boden werd, waren wij aangewezen op
de gaarkeuken. Wij, dat waren 15.000
vrouwen en kinderen.
In het huisje waar wij zaten, werd een
fabriekje ingericht. Dat kwam door
Clara, een meid uit duizenden. Ze was
heel handig en knutselde fantastisch.
Van allerlei goederen maakte ze minia
turen en broches. De vrouwen die het
zagen, wilden per sé ook een broche
en zo ontstond de "fabriek". Eén
broche kostte f 0,50 en wij verdienden
wel 15,per dag. En dus aten wij,
toen onze pasar er nog was, kip. Deze
bezigheid was voor ons een grote af
leiding, we hielden weinig tijd over om
te piekeren. Het liep gewoon storm.
Een ieder had een eigen voorliefde
voor de afbeelding op de broche en
vele vrouwen droegen de broche. Dat
maakte de Jap achterdochtig. Misschien
dacht hij aan een geheim genootschap.
De broches werden afgepakt en on
derzocht, maar gevonden werd er na
tuurlijk niets. Toen kregen we een con
currente. Zij werd opgepakt en een
tijdje vastgehouden. Clara stopte toen
en wij met haar.
De transporten begonnen en mijn
grootste vrees was dat mijn dochters
weggevoerd zouden worden. Telkens
waren er geruchten dat de Jappen
jonge meisjes voor hun bordelen zoch
ten, of liever eisten. In het Tjihapit-
kamp had ons kampbestuur het voor
elkaar gekregen dat een en ander op
vrijwillige basis gebeurde en bescha
mend genoeg bleek dat er genoeg
animo bestond.
Het leven in het kamp was te verdra
gen en we konden het goed met elkaar
vinden. We hoorden wel dat in andere
huizen gekrakeel was en op een dag
zei Clara "het is hier een paradijs",
waarop ik antwoordde "maar zonder
Adam". Ons huis kreeg dan ook deze
naam. Het werkte aanstekelijk, want
naast ons kwam boven de deur "Eva
in ballingschap" te staan en verderop
stond "in de aap gelogeerd" en "naast
de aap gelogeerd". Dit laatste huis
stond namelijk aan de rand van het
kamp en aan de andere kant van de
omheining zaten Jappen.
Ik had nog van alles in voorraad, onder
andere klossen wit garen. Vrouwen
wisten dat en wilden kopen. Ik ver
kocht ze voor 026 per klos, de prijs
die ik er voor betaald had. Toen ikzelf
garen nodig had, ontdekte ik dat alles
op was. Dus vroeg ik of een klos kon
terug kopen. "Jazeker" antwoordde een
dame "voor 1,75".
Alles en iedereen werd broodmager.
Katten gingen dood door ondervoeding.
Ze werden eerst kaal en kropen dan
weg om te sterven. Ratten waren er ge
noeg maar de katten durfden de strijd
niet meer aan. Honden waren in het
begin al uit het kamp verwijderd. En
kelen konden de spanningen niet meer
aan, maar in het algemeen hielden de
vrouwen zich flink. We zaten toen in
een huisje met 14 vrouwen en kinderen
en vonden het al erg vol. We zouden
echter ondervinden dat er veel makke
schapen in één hok kunnen.
Al werd ook ik mager, ik bleef koket.
Van mooie zware shantung-gordijnen
maakte een kampgenote een beeldig
pakje. Zelf had ik blauwe Bally-schoe-
nen, blauwe handschoenen en dito
hoedje. Dan was ik tenminste netjes
als mijn man terugkwam. Altijd zat er
nog de gedachte aan de vooroorlogse
tijd erin.
Toen kwam het bericht: allen op trans
port. Vanwege eerdere optimistische
berichten was dat een geweldige te
leurstelling en tot overmaat van ramp
kreeg ik bacilaire dysentrie. Op 10 mei
1945 vertrokken wij. Bij de poort stond
een weegschaal en iedereen ging zich
weqen. Niemand kwam boven de 50
kilo.
Kamp Tjideng met kampcommandant
Sone. De ontvangst van Japanse zijde
was niet vriendelijk. De dysenterie-
patiënten werden geïsoleerd. Alles wat
we nog hadden moesten we inleveren
bij kampdames, die op zijn Japs in het
Hollands snauwden. We werden naar
de Kapoeasweg gevoerd en moesten
met 50 mensen in een 3 kamer huisje
trekken. Er was geen druppel water en
ook geen wc. Met een paar togen we
naar de buren voor wat water maar nul
op request. De Tjidengers waren ske
letten. Wij met onze maximaal 100 pond
waren daar bolrond bij en dat zouden
wij dan ook in alle toonaarden moeten
horen. De Tjihapitters waren "die vol
gevreten Bandoengers", die niet de
minste hulp zouden krijgen en de stief
kinderen van Tjideng zouden blijven.
's-Morgens vroeg appèl. In 2 straten
stonden zo'n 11.000 vrouwen en kin
deren. Krioelende kinderen. Onbegrij
pelijk waar deze scharminkeltjes nog
levenslust vandaan haalden en toch
8