De reis van Sosro Kariono naar Sumatra in 1931 Er is over Drs. Sosro Kartono (door zijn tijdgenoten kortweg Sosro of "de won derdokter" genoemd) al heel wat gepubliceerd in deze kolommen. Ik noem slechts Tong-Tong van 30-9-1968, 15-11-1968, 30-11-1968, 15-3-1969 en 31-3-1969. Nu heb ik dokter Sosro nooit persoonlijk gekend, hoewel hij in Bandoeng woonde, waar ik familie had. De Zijlstra's die bij het onderwijs werkzaam waren, heb ik nooit over Sosro horen praten. Reden, waarom ik zo lang geaarzeld heb met reageren op de toezendingen door de redactie van Moesson, al weer een jaar of vijf ge leden, van een boekje, getiteld: "Kempalan serat-serat Drs. R. M. P. Sosro Kar tono" (De verzamelde brieven van Sosro Kartono), uitgegeven in Soerabaja in 1977 door een Commissie, ingesteld ter herdenking van de 100e geboortedag van Sosro, die zijn brieven soms ondertekende met mandor Kloengsoe, soms met Pak Kloengsoe of Djoko Pring. Sosro moet zelf geloofd hebben, dat hij sakti (supranormaal begaafd) was. Zijn vertrek uit en aankomst in of op reis naar Sumatraanse plaatsen gaat gepaard met natuurverschijnselen als bandjirs en hevige regens. Dit wordt misschien het duidelijkst in een van de 11 brieven geïllustreerd, n.l. in een 12 pagina's tellende brief, gedateerd Bindjei 12 nov. 1931, met als adres: Sulthan van Langkat, Sumatra's Oost kust, verzonden aan zijn vrienden, aangeduid met "Monosuko" in Ban- Bandoeng. De nauwelijks te ontcijferen fotokopie- en van de Javaanse brieven van Sos ro, alle geschreven in Krama, en die mij al jarenlang geïntrigeerd hebben, zijn taalkundig heel interessant, maar daar gaat het hier niet om. Hoofdzaak is, dat de bijbehorende, hier en daar gebrekkige Indonesische vertaling er van, mij tenslotte goed op weg hielp om de Javaanse tekst (met veel ar chaïsmen en niet in Dr. Pigeauds woordenboek voorkomende termen en uitdrukkingen) te begrijpen. De Javaan se tekst is uiteraard vollediger. De brief luidt als volgt: "Djoko Pring" is twee dagen geleden teruggekeerd uit Atjeh. Alle belang rijke plaatsen, bekend uit de geschie denis van Atjeh, heeft hij in goede or de bezocht. Er waren onderweg wel moeilijkheden, maar de reis werd vol bracht met het vaste voornemen geen materiële bijbedoelingen te hebben, dus verliep alles van dat standpunt bezien heel prettig. In de stad Tandjoeng Poera en in het landschap Langkat hield de regen op en zakte het hoogwater (dat sinds 27 oktober die streek geteisterd had), na dat ik vertrokken was naar Atjeh. Daarna ontving ik uit Gods hand in Atjeh weer een plasregen, zolang de reis duurde. Het was telkens maar enkele uren droog. Daardoor werd ik kletsnat, teles keber oeloen (in laag Atjehs), maar ik zette door. Terugge keerd in Tandjoeng Poera werd ik weer ondergebracht in een grote kra ton, maar ik wilde dat niet meer. Ik wilde in een klein, gewoon en voor mij gepast huisje. Ten eerste omdat ik al lang genoeg in een voor mij bestem de kraton gewoond heb, met als ge volg ongewenste beproevingen en verzoekingen voor mijn lichaam en mijn ascetische levenswijze. Tot dusver heb ik geen last gehad van degelijke aanvechtingen. Ten tweede ben ik al genoeg de dupe geworden van uit stralingen in het vorstendom Langkat en ik heb de daarmee gepaard gaan de gevaren weerstaan en heb de on geluk aanbrengende en magische span ning van de genoemde kraton vernie tigd. Goddank ben ik er in geslaagd de wil van de vorst ten uitvoer te leggen. Het komt overal voor, dat er in kratons iets onheilspellends schuilt, een wondermacht, waarvan een ge vaarlijke invloed uitgaat. Als er daarin geen wondermacht en gevaarlijke uit straling was, zou het immers niet de woning van een vorst zijn. Er komt geen toverspreuk aan te pas, het heeft geen wetenschappelijke basis, het is de wetenschap van de lege zak, altijd vastbesloten tot onbaatzuchtigheid en onverschrokkenheid, zo God wil. Maar hoe gevaarlijk die uitstralingen ook waren, ik vond dat ik het moest doen en de wil van de vorst ten uit voer moest leggen, ten eerste uit een oogpunt van broederschap, ten twee de omdat een man niet mag terug deinzen voor gevaren of die ontwijken, hoe groot ze ook zijn, of in gebreke blijven te beantwoorden aan de ver wachtingen en het in hem gestelde vertrouwen. Ten derde wilde ik niet weer lang wonen in een kraton, omdat ik voornemens ben verkeerde praatjes te voorkomen en niet wil, dat er over mij slecht gedacht wordt. Ik heb sym pathie voor de vorst en zijn volk. Weliswaar was het de wens van de vorst, maar het had geen goede in druk gemaakt als ik, een vreemdeling, een kleine man, geen familie van de vorst, lang in de kraton zou wonen. Bovendien ben ik erop bedacht en pas er voor op, dat het aanzien en het prestige van de vorst niet geschaad worden. Als ik te lang verblijf in de grote kraton, kan dat nadelig zijn voor het aanzien en het prestige van de vorst die niet in zijn eigen paleis wil wonen. Ik pas er altijd erg voor op om niet af te wijken van mijn stelregel om nooit het aanzien en de waardigheid van mijn medemens te schaden. Reeds 25 dagen eet ik per dag maar 2 lomboks. De zin en de bedoeling Drs. Sosro Kartono daarvan is niets anders dan om op te kunnen komen voor degenen die in zorgen zitten of met ziekte te kampen hebben. Ten tweede is het zaak om elke aanleiding tot praatjes of ver keerde ideeën (over mij) te ondervan gen, zoals bijv. het praatje: "Er is een vreemdeling, een zwerver, die de gast is van de vorst en die woont in het grote paleis. Elke dag eet en slaapt hij er lekker". God zij lof, goddank, voor zover ik weet zijn zulke praatjes nog niet rondgestrooid. Mogen zulke praatjes verre blijven van onze voor treffelijke vriendschap. Geliefde vrien den, wees maar niet bang, dat ik zal afwijken van mijn eigen stelregel of van de doelstelling van mijn leven. Wat altijd de doelstelling is geweest van mijn ascetische levenswijze is niets anders dan onbaatzuchtigheid. Ik wens mijn medemensen slechts toe dat hun welstand, gezondheid en ge luk ten deel vallen. Mijn gereedschap is slechts mijn lichaam en mijn inzicht, in het vinden van oplossingen. Ik ben gisteravond naar Bindjei ver huisd en heb mijn intrek genomen in een huurhuis. Het meubilair en de be diende kwamen uit het paleis. In Bindjei heeft Z.M. de Sultan ook een paleis. Ik heb daarin al eens ge logeerd als eerste bewoner (om het in te wijden), toen ik voor de tweede keer in Langkat verbleef. Dat paleis is niet ver van mijn huisje, twee huizen bij elkaar. Mij was gezegd, dat ik mijn (lees verder pagina 27) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 10