ren geboden tussen de vele verkleu
ringen, want aan boord werd niet be
schikt over een detailkaart van dit
zeegebied. Een geschikte ankerplaats
werd gevonden op ongeveer 1000 m
afstand van het gestrande schip.
De "Fazilka" zat tussen twee rotsen
aan de grond. Aan stuurboord ter
hoogte van het voorluik bevond zich
op ongeveer 20 meter afstand een
15 meter hoge rots, terwijl aan bak
boord achter de machinekamer een
boven water uitstekende rots door de
scheepshuid heen was gedrongen. Er
stond een zware zee, een hoge deining,
zodat de branding zo af en toe zelfs
over de hoge opbouw midscheeps van
het schip heen sloeg. De kans van
breken was niet denkbeeldig.
Drie reddingsboten van de "Fazilka
lagen lek geslagen op de kust. Zoals
naderhand bleek waren deze drie bo
ten door een deel van de bemanning
gebruikt om op de vaste wal te komen.
De overige opvarenden, waaronder
natuurlijk de kapitein, enige stuurlie
den en machinisten, de dokter, purser
en verdere lascaren-bemanning be
vonden zich nog aan boord.
Flet s.s. "Nias" streek zijn sloep; Ge
zaghebber Van Eerde en superinten
dent Stockwell voeren mee. De tocht
begon wel zeer onfortuinlijk. Bij het
binnenroeien van het gebied, waar de
branding begon, werd de sloep ge
grepen en sloeg om. Hulde aan de
Atjehse sloepbemanning, die niet al
leen de boot weer recht en drijvende
kreeg maar ook in de onmiddellijke
nabijheid van de "Fazilka" wist te
brengen, zodat men daar aan boord
kon gaan.
Het passagiersschip had nog 5 red
dingsboten in de takels; twee aan
stuurboord, die echter door de daar
tegen het schip beukende brekers niet
te water gelaten konden worden en
drie aan bakboord, waarvan één reeds
zwaar lek was. Met moed, beleid en
trouw en vooral door het prachtige
werk van de Atjehse matrozen van de
"Nias" gelukte het beide geschikte
B.B.-sloepen te strijken. De boten
werden volgepropt met uitgeputte en
onwillige lascaren en toen voeren zij
onder bevel van de chief-officer en de
second-officer af naar de "Nias".
De barkas van de "Nias" moest nog
even blijven wachten op Gezaghebber
Van Eerde en de B.I.S.N.-superinten-
dent. Waar bleven ze toch?
Eindelijk, daar verschenen ze, zwaar
bepakt en beladen. Toen kwam de
aap uit de mouw, de reden van al
die geheimzinnigheid. Zij hadden bij
zich een deel van de waardevolle la
ding van de "Fazilka". Goud-geld ter
waarde van circa 4.000.000,ver
pakt in 54 kistjes, elk van zo'n 20.000
gulden en nog iets. Dit deel van de
goudschat werd aan boord van de
"Nias" veilig gesteld.
Geen van de lascaren van de twee
langszij van de "Nias" liggende Fazil-
ka-reddingsboten was er toe te bren
gen in de boot weer de riemen ter
hand te nemen om de op het schip
achter gebleven collega-lascaren op
te halen. Daarom stapten de Atjehse
matrozen in de boot en onder comman
do van 1ste officier H. van Scheijen
ging het wederom "Fazilka-waarts".
3de Officier H. H. Dalman ging mee.
Deze sloep met aflosploeg- en roeiers
maakte zonder ongelukken nog een
aantal gevaarlijke tochten naar de
"Fazilka" en terug om de rest van de
bemanning en al het nog aanwezige
goud geld, instrumenten en zoveel
mogelijk lijfgoederen over te brengen.
Als laatste verliet kapitein Wiles zijn
schip.
Alsof het nog niet genoeg was stapte
de volgende ploeg Atjehse roeiers in
de sloep voor een tocht naar de rotsen
om de zich aldaar bevindende equipa
ge en lascaren op te halen. Dit geluk
te door het feit, dat op enige afstand
van die af te halen mensen een plaatsje
was ontdekt met minder branding. Met
behulp van seinen werd hun kenbaar
gemaakt, dat zij zich aldaar moesten
verzamelen; zo kwamen ze allen in
de reddingsboot. Tegen 18 u. kwam
deze boot langszij van de "Nias".
Laat nu toch de kapitein van de "Fa
zilka" op het onzalige idee komen om
appèl te houden en daarbij tot de ont
dekking komen dat 3 scheepsofficieren
en 11 lascaren ontbraken. Dat moes
ten de mensen zijn, die op de kust te
recht gekomen waren met de sloepen,
die op de kust lek geslagen waren.
Kapitein Wiles wist echter ondanks
zijn overredingskracht geen van zijn
lascaren er toe te brengen in een red
dingsboot te stappen om die mensen
af te halen. De ruim 100 lascaren ge
loofden het wel; zij hadden aan boord
van de "Nias" hun natje en droogje
gevonden. Voor hen gold: "leder voor
zich en God voor ons allen".
Opnieuw waren het de Atjehse be
manningsleden van de "Nias", die naar
voren traden en bereid waren de laat
ste schipbreukelingen op te halen. Het
waren de serang, de timmerman ("mis
tri") en 8 matrozen. Eerste officier van
Scheijen nam het commando op zich,
de 2de stuurman van de "Fazilka" ging
mee. Toen men vertrok was het al
aardig donker. Na oneindig veel moei
te slaagde men er in door de branding
heen te komen en de kust zodanig
dicht te naderen dat de mensen van
de "Fazilka" niettegenstaande de
duisternis opgepikt konden worden.
De terugtocht in het duister tussen de
riffen door, waarbij telkens weer terug
geroeid moest worden omdat de plot
seling vóór de boot oprijzende bran
ding aangaf, dat de doorgang ergens
anders lag dan de voorliggende koers,
was niet alleen vermoeiend maar ook
zenuwslopend. De goede afloop was
te danken aan de kundige wijze, waar
op 1ste officier Van Scheijen de sloep
wist te dirigeren. Twee roeiers konden
niet meer. Hun plaatsen werden inge
nomen door de beide Europeanen. De
Serang zette zich aan het roer en
volgde de aanwijzingen, die hem zo
goed en zo kwaad het ging werden ge
geven. Het was het laatste uur ook nog
gaan regenen, waardoor oriënteren
moeilijk was. De geredde personen
waren zo uitgeput door hun verblijf op
de kust zonder drinken en eten, dat zij
tot niets meer in staat waren, zelfs niet
om bij overkomende zeetjes de boot
leeg te helpen hozen. Behouden maar
doodop kwam de sloep om ongeveer
22 u. langszij van de "Nias".
Aangezien het s.s. "Nias" de twee
reddingsboten van de "Fazilka" niet
kon meenemen, werd besloten ze ter
plaatse tot zinken te brengen. Daar
mede werd de "mistri" belast. In één
van die boten vond hij nogal verbor
gen nog een zakje met goudgeld. Toch
zonde als dat mede de kelder in ging,
dacht hij en dus verdween het zakje
achteloos in zijn broekzak. Wat niet
weet wat niet deert.
Even vóór middernacht lichtte het s.s.
"Nias" het anker en werd koers gezet
op Sabang, waar de volgende ochtend
binnengelopen werd. Direkt na het af
meren werd de goudschat gelost on
der bewaking van politie en militairen.
(lees verder volgende pagina)
Het gebouw van de Javasche Bank in Kota Radja. Bij de beschreven goud-geld transactie
had de Javasche Bank het nakijken.
25