De tempels der "Grote Maagd" bij Prambanan (slot) door Dr. H. J. de Graat Herstel en herbouw De Prambanan na de restauratie. Gezicht vanuit de grote Sjiwa-tempel naar de ingang bij het zuidelijke hoftempeltje. (Foto: R. L. Mellema) Na het bezoek van de onderkoopman Lons, die de bouwvallen bij Pramba nan als Hindoeïstische tempels her kende, duurde het nog 70 jaar, eer opnieuw op ernstige en wetenschap pelijke wijze van deze bij Prambanan gelegen tempels notitie werd geno men. Zelfs het in 1778 opgerichte Ba- taviaasch Genootschap liet verstek gaan. Maar de laatste gouverneur van het grote gouvernement van Java's Noordkust, Nikolaas Engelhard, die van 1801 tot 1808 te Semarang resi deerde, moet in dit zevental jaren contact gehad hebben met de Zelf- besturende Vorsten in Solo en Djokja. Deze waardige vertegenwoordiger van het Indische Ancien Régime interes seerde, naast zijn ambtsbezigheden, zich ook voor de Javaanse beschaving. Tegen het einde van zijn rustig bewind heeft hij o.a. een vertaling van een Javaans (oud) Verhalenboek, de Serat Kanda laten maken, een geschiede nisboek dat hier en daar wat af wijkt van de officiële Hofkroniek, de Babad Tanah Djawi, en waaraan ik eertijds veel plezier heb gehad. Doch reeds in het jaar 1805 had hij van de tjandi Lara-Djonggrang bij Prambanan, of van hetgeen daarvan zichtbaar was, tekeningen laten vervaardigen. Dit waren de eerste stelselmatige op namen van een Hindoe-Javaans heilig dom. De uitvoerder van deze opdracht was de luit.-ingenieur H. G. Cornelis- sen, bijgestaan door de vaandrig J. W. B. Wardenaar, die later de moskee Kemajoran te Soerabaja zou ontwer pen. Gelijk bekend was ook de Engelse luitenant-gouverneur Th. S. Raffles (1811-1816) een groot bewonderaar van het oude Java. Toen hij na zijn repatriëring in Engeland zijn befaamde "History of Java" schreef, heeft hij van het in de nadagen onze V.O.C. verrichte voorbereidende werk voor de illustrering van zijn tweedelig boek, een nuttig, maar niet dankbaar gebruik gemaakt. Hij had trouwens het land aan de Dutchmen en koesterde een onbe grensde sympathie voor de Javanen. Terwijl hij de belangrijke Nederlandse auteur, ds. Valentijn negeerde, ont leende hij graag aan de Javaanse ge schriften, de babad's, doch men vrage niet hoe en met welk resultaat. Hij vond daarom, in "some accounts", dat de "temples of Prambanan" in het jaar 525 gebouwd waren, maar in andere het jaar 1018. Geen klein verschil Hij gaf het daarom op bij de Javanen leentjebuur te spelen, en achtte het waarschijnlijker, dat de tempels in de zesde of zevende eeuw gebouwd wa ren. Immers, in die tijd "idol worship increased in Japan". Inderdaad drong in die tijd het Boeddhisme Japan bin nen, maar dat heeft met Java niet zo veel te maken. Boeddha's leer is niet door Voor-Indiërs in het land van de Rijzende Zon gebracht en bovendien, waarom zouden de Javanen zelf niet op het idee gekomen zijn, om grote tempels te stichten? In Raffles' tijd achtte men hen daartoe blijkoaar nog niet in staat. In elk geval zijn de tempels bij Pram banan na de verschijning van Raffles' boek een kleine zeventig jaar met rust gelaten, zodat ze er in 1885 niet zo veel anders uitzagen, dan toen de on derkoopman Lons ze in 1733 bezocht en als heiligdommen herkende, ook al waren het maar door tropische plan tengroei overwoekerde ruïnes. De eerste enigszins officiële beschrij ving der tempels vond plaats in de jaren 1864-1867 en wel door een on derofficier van het K.N.I.L., N. H. Hoe permans. Feitelijk had dit de taak be horen te zijn van zijn chef, de geleer de Duitser Dr. R. H. Th. Friederich. Dit was een merkwaardige man, die als koloniaal naar Indië was gereisd, daar dit voor hem de enige manier was, om het land zijner dromen te be reiken. Al spoedig werd hij echter "ontdekt" en uit de "troep" gehaald, om beter bij zijn opleiding passend werk te verrichten, nl. als onder-biblio thecaris van het Bataviaasch Genoot schap. Meestal hield hij zich bezig met de epigrafie, het moeizaam ontcijferen van Sanskriet en Oud-Javaanse tek sten op stenen en koperen platen. Doch in 1863 overleed de begaafde ds. Brumund, die tot dusverre belast was met de opsporing en beschrijving der Oud-Javaanse monumenten, en nu kreeg dr. Friederich de opdracht, n.l. "het opsporen, afteekenen en bekend maken van opschriften en andere mo numenten op Java". Friederich hield zich liever bezig met zijn opschriften en liet de op te sporen "monumenten" gaarne over aan zijn assistenten, n.l. een drietal soldaten, die hem als hel pers waren toegevoegd. Onder deze heren muntte de reeds vermelde Hoe permans bijzonder uit door zijn onver droten ijver, toewijding en grote nauw keurigheid. Van zijn bevindingen stelde hij een lijvig verslag op, dat naderhand in Friederich's archief teruggevonden werd, hoewel het pas in 1913 in het eerste rapport van de net ingestelde Oudheidkundige Dienst werd gepubli ceerd. Uit dit in niet al te correct Ne derlands opgestelde verslag van deze eenvoudige man, blijkt niet enkel zijn grote belangstelling voor de oude mo numenten, doch ook zijn zich soms wat naïef uitende geestdrift voor de schoonheid en het historisch belang zijner ontdekkingen. Wanneer hij op blz. 241 van zijn rapport bij "Pram- 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 18