poirrié
Een rare dag
Met gebeurtenissen die niet zijn gepland
Dat kan je hebben zo'n keertje er tussen door. Het is zes uur als ik in de slaap
kamer het gordijn opzij trek en naar buiten kijk. Ja hoor, het is weer huilen met
de pet op. Zwaar bewolkt, de wind blaast de blaadtjes opzij voor duizenden
bleekgele kersjes die bij gebrek aan warmte en licht moeizaam groter groeien.
"Oedjan dateng, kambing lari, matroos maboh delapan hariluidt een oud
liedje. Ik wil wel mee met die kambings, maar waar naar toe? Het is overal even
nat. En een borrel? Zo vroeg op de dag? Ik heb meer trek in koffie. Even later
heb ik dan ook een dampend kopje voor me staan op tafel.
Het aroma brengt me in een beter hu
meur. Voor twee tellen, want wat zie
ik als ik naar buiten kijk door het
raam? Die duivelse kat van de buren
die op een tak zit te likkebaarden.
Boven zijn kop op de volgende etage
in de spar hangt tegen de stam een
vogelhuisje vol baby-meesjes.
Zo'n rot-beest Ik geef een klap tegen
het raam, hij springt naar beneden en
verdwijnt. Daar moet dadelijk wat aan
gedaanworden. Overal heb ik nestjes
opgehangen in de tuin en allerlei vo
gels maken dankbaar gebruik van de
hun aangeboden accomodatie. Mees
jes, roodstaartjes, vliegenvangers.
Achter de dakgoot nestelen kwikstaar
tjes en in het topje van de spar een
tortel-paartje. En die verd... kat die
overal rondsluipt. In de schuur ligt nog
een stuk kippegaas.
Met een bijltje hak ik het in repen.
Bibberend klim ik op een trapje om een
kraag om de stam te leggen onder 't
nestkastje. Eigenlijk doornige takken
er nog tussen steken,
legen de garage staat een gevaarlijke
wilde roos. Even de snoeischaar pak
ken. Maar waar ik ook kijk, ik vind
hem niet. Zoekenzoeken. Ik roep
de Heilige Antonius er bij met een
oelek oelek in de hand, anders heeft
het geen zin heeft een vriendin me
ooit verzekerd. Maar Antonius slaapt
nog. Mijn mooie dure schaar is- en
blijft weg. Dan maar met de gras-
schaar
Als het karwei een uur later naar wens
is opgeknapt, geloof ik wel dat de
vogeltjes veilig zijn. Zelf zit ik vol
vurige schrammen en de koffie is koud.
Ik zet nieuwe. Was uitzoeken, machi
ne laten draaien. Ik moet naar het dorp,
naar het postkantoor om de huishoud-
kas aan te vullen:-Tegelijk boodschap
pen doen voor de Pinksterdagen.
Dochter Maren komt me om half elf
ophalen. Nog even mijn hapje klaar
maken, ik eet tussen de middag warm.
Dan nog gauw een brief schrijven die
beslist vandaag weg moet. Als ik er
mee klaar ben gaat de telefoon. Maren
die opgehouden is en wat later komt.
Gelukkig, want nu zijn het de pimpel
tjes in de berkeboom die me last be
zorgen. Het wemelt in de boom van
vogeltjes. Ze zijn aan het uitvliegen.
Ik zie er nog drie achter elkaar het
hokje uit tuimelen en zich neerzetten
op de overhangende takken. De twee
laatsten vallen naar beneden op het
Uüil|j>
gras, ze kunnen nog niet vliegen. Kas
sian. Ze zijn zo schattig, zo fijn en niet
langer dan mijn duim. Aan de over
kant loopt Jan de garage uit. "Jan, help
eens even, wil je die beestjes terug
leggen in het huisje?" Jan klimt op het
Ik zie de ouders nog een paar keer
trapje en duwt ze door de opening
naar binnen.
in en uit vliegen, dat zit dus wel goed.
En dan komt Maren en wij gaan weg.
Het is half twaalf. Eerst naar het post
kantoor. En dan de boodschappen.
Zelf ben ik gauw klaar, maar Maren
krijgt haar kinderen met hun baby's,
zij heeft een heel lijstje. Ik wacht op
haar in de buurt van een wagentje
waar een aardige mevrouw de mensen
allerlei hapjes laat proeven, smeersel
tjes op biskwietjes. Ik geef niets om
liflafjes en kijk naar haar bedrijvigheid.
Als het stil wordt om haar heen smeert
ze een kaakje vol met gele prut en
komt het me brengen. "Dit vind U
vast wel lekker, dit is kerrie. Maar U
maakt natuurlijk zelf veel met kerrie."
"Daarom kan dit wel lekker zijn." En
het is smakelijk. We blijven nog wat
praten, ze ziet er een beetje moe uit.
"Ik ben hier vreemd, weet U misschien
een gelegenheid waar ik even in de
pauze een kopje koffie kan drinken?"
Ze is er vast wel aan toe na al dat
praten die hele morgen. Zelf ga ik alle
massa's en menigten zoveel mogelijk
uit de weg. BrrrrNog altijd over
uit de tijd in de bergen.
"Ja", zeg ik, "hier bij het stoplicht op
het hoekje, sla je de weg in naar Os-
sendrecht. Twee kilometer daar van
daan, boven op een terp aan de linker
kant staat een laag bruin huis. Boven
de deur hangt een plank. "Soember
ramé" staat er op. Daar wacht ik met
een kop koffie en broodjes."
"U meent het?"
"Natuurlijk, ik meen alles wat ik zeg;
nou jameestal."
Ze komt met een bosje rode rozen,
slaat haar armen om me heen en geeft
me een kus. Of we elkaar al jaren ken
nen. "Wat een huis... wat een tuin...,
neen 't is een sprookje." De zon is
intussen toch even om een hoekje
komen kijken.
"Neen, het is echt waar en we gaan
gauw wat eten. Wil je een broodje en
een kop koffie of met mij mee eten.
Een hapje rijst met saté in de pan?"
"Graag rijst. Maar ik ben een kleine
eetster hoor."
"Proef maar, als het niet smaakt neem
je brood."
"Lekkerwat is dat lekker." En ze
neemt voor een tweede keer. Het is
een beetje pedis, een heel klein beetje,
maar ze wordt helemaal rood. We blus
sen de brand met een biertje, ieder
een wijnglas. Want ze moet nog pra
ten. "Ik heb wel pepermuntjes."
Na het eten schieten we nog even de
tuin in. En dan is ze al een betje te
laat. Ik breng haar naar haar auto'tje.
"Ik kom gauw weer 's langs."
"Ja, je hebt niet eens koffie gehad.'
Ze woont in Breda.
Als ik het trapje oploop in de wal zit
ten in het gras twee vogeltjes te kleu
men. Ik zie er geen één meer in de
boom. Arme diertjes, wat moet ik er
mee? Ik leg ze in een doosje. Hoe
breng ik rupsjes en bladluis in die
fijne bekjes? Als ik ze vinden kan. Een
(lees verder volgende pagina)
Bamboedoeri-ekspres met continu-stookinrichting (oplossing ww-probleem?)
21