Grote en kleine zorgen in het Tjihapit-kamp KIND EN OORLOG (I) Kind en Oorlog, twee begrippen, die niet bij elkaar horen. De oorlog wint het altijd, lichamelijk en geestelijk. En meestal beide, het kind krijgt toch een trauma. Enkele historische gebeurtenissen wil ik hier vastleggen van de oorlogsjaren 1940-1945 in Indië. De eerste dagen al kregen we een Hollandse jongen van een jaar of tien, een evacué uit Shanghai, te logeren. Onze zoon was ook van die leeftijd en het ging best samen. Het was een aardige, zelfstandige jongen, maar als de sirene ging voor luchtalarm, kwam hij trillend bij me zitten en hield stijf zijn oren dicht. Hij had kennelijk al het e.e.a. meegemaakt. Met de kebon en de djongos hadden we een soort schuilplaats in de grote slaapkamer, waar mijn dochtertje van 5 en ik sliepen in het tweepersoonsbed. Mijn man was al naar zijn garnizoen opgeroepen. In de kolong onder het bed, hadden we medicijnen, verbandmiddelen, voedsel en drinks opgeslagen. Ook tikars en kussens en enige dunne dekens. De be langrijke papieren en geld droeg ik voortdurend bij me. leder had een tas ver schoning bij zich. Om onze hals aan een touwtje een kaart met onze namen en adres. Mijn man's ambtenarensalaris over drie maanden was me uitbetaald. Ik, sufferd, was er meteen mee naar de postspaarbank gegaan, bang als vrouw alleen met zoveel geld Het viel me wel op, dat iedereen op het postkantoor aan het loket voor Uitbetalingen stond en ik alleen bij Inleggingen. Laat ik vertellen, dat ik het geld na de oorlog in Holland uitbetaald heb gekregen Door de eerste sirene sliep Han, mijn zoon, door, terwijl wij drie anderen in de kolong, elkaar angstig zaten aan te kijken. Wij hadden wel 4 zware kasten om het bed in het midden van de kamer gezet, maar tegen een bom deed je natuurlijk niets. Bommen wer den er echter in de begindagen nog niet gegooid. Later, nog vóór de ca pitulatie, hebben we wel eens 11 x luchtalarm gehad We zaten toen al in Bandoeng bij mijn moeder, waar we op telefonisch verzoek van mijn man in Oost Java, naar toe waren gegaan. Met zowat de laatste trein, die er nog ging. Het leek mij overdreven, maar hij wilde ons liever bij mijn moeder we ten. Alles moesten we achterlaten. Alleen de twee Angora-poezen moch ten mee. De trein zat vol Aussies; vriendelijke jonge jongens. Van het begin van de oorlog af zaten we dus al zonder kleren, zonder speel goed voor de kinderen, zonder boe ken en ook zonder geld Alleen de sieraden, die ik aan had en die ik ook zo spoedig mogelijk te gelde maakte, zittend op een tikar langs de weg, zoals de andere Europese en Indische vrouwen deden. Ook de kleren van mijn man, die toevallig nog in de kast bij mijn moeder hingen, heb ik zo ver kocht. Van dat geld en het geld, dat mijn moeder nog had, kochten we het laatste houdbare voedsel in blikken en zo in, dat nog verkrijgbaar was. Onze Shanghaise gast was weer bij een andere familie ondergebracht, samen met zijn moeder en zuster, geloof ik. Onze huizen in de Bengawanlaan wer den volgestouwd met vrouwen en kin deren, we hielpen elkaar over en weer zoveel we konden en er was zelden door Erna Janssen-Douwes Dekker ruzie bij ons in het Tjihapitkamp. Een klein jaar later gingen de Jappenkam pen dicht. Han meldde zich toen bij de "leiding" om het brood, dat dagelijks voor de tienduizend vrouwen en kin deren aan de poort werd afgeleverd, voor een kleine vergoeding rond te brengen. Hij had toen nog een fiets. Hij kreeg veel klanten en van het geld konden wij weer brood kopen. Som mige dames gaven hem allerlei dingen mee om te verkopen. Zelfgemaakte, genaaide, gehaakte, gebreide kleding stukken en zo om er mee te leuren bij zijn klanten. Daar kreeg hij dan per centen van. Eens regende het pijpestelen en hij gleed met de fiets uit. Alle broden uit de mand lagen in een modderplas. Met die weke rommel kwam hij half huilend thuis. Wat moest hij er nu mee? Terwijl hij zich verschoonde, deed mijn moeder de broden in haar oven - de gastoevoer was toen nog niet afgesneden - de ene lading na de andere, en zie, ze zagen er weer ogelijk uit. De klanten vonden ze lek ker croquant, vertelde hij later. Ze waren in ieder geval goed gedesinfec teerd Hij kwam ook eens thuis met het ver haal, dat sommige Indonesische bak kers buiten het gedek (de bamboe afsluiting van het kamp) hadden ge vraagd of er soms vrouwen waren, die een man nodig hadden. De brutali teit I Tegen een kind Hij wist kenne lijk niet, wat de kerels bedoelen, en had geantwoord: "Ze redden het wel, de njonja's en wij, al zouden we na tuurlijk wel graag onze vaders bij ons hebben." Op een kwade dag moesten alle fiet sen ingeleverd worden. Wat deed hij? Hij liep met de fiets aan de hand naar de verzamelplaats en wierp telkens onderweg een onderdeel ervan weg. Hier het zadel, daar het stuur, verder op de trappers en zelfs de wielen, zodat hij er alleen met het frame aan kwam. We moesten wel lachen, maar vreesden represailles, die goddank uitbleven. Soms deden ze huiszoeking, de Jap pen, en namen alles mee, wat van hun gading was. De jeugd liep achter hun ophaalkarren aan en als de kerels weer eens een huis binnen waren ge gaan, namen onze kinderen weer wat van onze bezittingen terug. Maar niet te veel, zodat ze het niet zouden mer ken. Sommige vrouwen hadden hun dierbaarheden en kostbaarheden on der in de wieg of kinderbedje gelegd en daar het kind boven op, maar dat hadden die mannen wel gauw door. Anderen hadden het onder de zitting van hun stoel vastgemaakt en gingen er zelf op zitten. Spelen met de werkelijkheid In het kleine huis van mijn moeder, (het Dreimaderlhaus) woonden we met zijn negentienen. Behalve in de vier kamers van het hoofdgebouw, zaten ze ook nog in de goedang, bedienden kamer, garage, de dames. We mop perden soms, maar wat hadden we het nog goed, toen! Wij 6 moeders, 11 kinderen en twee alleenstaande vrou wen. De kleine meisjes hadden nog een poppenhuis, waarmee ze alles naspeel den, wat er in het kamp gebeurde. Ze smokkelden, werden betrapt en ge slagen, de poppen. Ze gedekten, ver telden elkaar fluisterend de nieuwste radioberichten, want ze hadden natuur lijk clandestien een verborgen radio. Soms kwamen er op een geheimzin nige manier briefjes uit het z.g. man nenkamp. Onze dochtertjes fabriceer den allerlei noodzakelijke voorwerpen, die ze niet meer konden kopen of ruilen. Ze vermaakten kleren; kinder jurken uit keukendoeken, broekjes uit handdoeken. Ze tekenden of borduur den "kunst" voorwerpen, die ze aan elkaar verkochten. Ze schreven boe ken. Ze hadden een ruilbeurs. De jongenspoppen werden met veel ge huil weggevoerd, ze kipasten aldoor het vuur in de anglo's onder pannen met allerlei nieuwverzonnen gerechten. Ze gaven hun poppen les, enz. enz. Als er een dode het kamp werd uit- (lees verder volgende pagina) 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 6