De evacuatie van Kareës, Bandung
Kareës is een wijk in Bandung, die in december 1945 werd begrensd door de
Papandajanlaan in het noorden, de Halimoenlaan en de Wajanglaan in het zuiden,
de Galunggunglaan in het oosten en de Tangkubanprahulaan in het westen.
Kareës was gedurende de Japse bezettingstijd een vrouwenkamp en vlak na de
capitulatie van Japan woonden er ca. 2000 gezinnen. In die periode was Bandung
verdeeld in een noordelijk (Geallieerd) en een zuidelijk (Republikeins) gebied.
De grens tussen beide gebieden was de spoorlijn, die dwars door Bandung liep.
Kareës lag in Republikeins gebied. Aangezien velen van ons werkzaam waren
bij o.a. de RAPWI, de M.T.D., de gaarkeukens, de transportploeg gevestigd in
het jaarbeursgebouw en al deze diensten zich in het Geallieerd gebied bevonden,
moesten wij dagelijks de route Kareës-Noord Bandung afleggen.
Er waren verscheidene routes: één er
van liep langs de Jan Pietersz. Coen
straat langs Kosambi en een andere
langs Katja-Katja Wetan en dan ver
der via de stad. Beide routes waren
echter voor ons levensgevaarlijk, want
de afstanden die je moest afleggen
waren vrij lang en langs de wegen
krioelde het van Pemuda's (Vrijheid
strijders). De derde en voor ons meest
acceptabele weg was de Oosteinde-
weg, niet omdat het hier minder ge
vaarlijk was, maar omdat wij hier de
kortste afstand (ca. 1200 m) moesten
afleggen om Geallieerd gebied te be
reiken.
Bij het verlaten van Kareës (de wijk
werd in die periode in opdracht van de
Geallieerden door de Kaigun - Japanse
Marine - bewaakt) kwam men na de
Papandajanlaan op het kruispunt Pra-
patan Lima. Deze vijfsprong was be
rucht omdat hier altijd groepen in het
zwart geklede, langharige, zwaar ge
wapende Pemuda's stonden, die tot
de B(adan) K(eamanan) R(akjat) hoor
den. Na het passeren van de vijfsprong
volgde men de Oosteindeweg naar
het noorden totdat men aan de spoor
baan kwam. Daarvóór echter, ca. 900
meter voor de grens, passeerde men
de hoek Bungsuweg-Oosteindeweg.
Ook hier stonden altijd zwaar gewa
pende lieden. Voor wat betreft het
laatste stuk, kwam het gevaar vanuit
de kampongs die aan de rechterzijde
van de weg lagen. Van hieruit ope
reerden ongeregelde groepen, die er
op uit waren Europeanen of wat er op
leek, te kidnappen en te vermoorden.
Ook Indonesiërs die wat aan de Euro
peanen hadden verkocht of die ver
dacht werden op enigerlei wijze con
tact met Europeanen te hebben, wa
ren voor hen niet veilig.
Ondanks die levensgevaarlijke situa
tie moesten velen iedere dag die weg
afleggen, omdat zij in het noorden
werkten of om hun zaken en eventuele
repatriëring te regelen. (Het RAPWI
gebouw was gevestigd in het Gouvt.
H.B.S. gebouw aan de Billitonstraat).
Velen maakten gebruik van hun fietsen
op ban-mati. Op deze gammele ver
voersmiddelen hoopten zij dan onder
weg niet te zullen worden aangehou
den en weggevoerd, maar behouden
het noorden te bereiken.
Op een dag vertrok ik met een vriend,
Albert Tatuhey, op de fiets naar ons
werk bij de RAPWI afd. 17 (de Corvee-
ploeg). Na Prapatan Lima en de hoek
Bungsuweg zonder narigheden te zijn
gepasseerd, fietsten wij het rechte
stuk naar de spoorbaan af, toen er in
eens een grote groep lieden vanuit de
kampongs op ons af kwam, schreeu
wende: "Bersiap, bunuh". Dat was
voor ons het sein om nog harder te
fietsen, tenminste zo hard als onze
ban-mati fietsen dat toelieten. Op een
gegeven moment zag ik Albert van zijn
fiets duikelen.
"Albert, waarom?" riep ik terwijl ik
achterom kijkend stopte. "Mijn band,
matjèt," antwoordde hij. De oorzaak
was het wegglippen van de band van
de voorvelg, waardoor deze tussen de
velg en de vork vast kwam te zitten
en het voorwiel ineens werd geblok
keerd. Wij moesten tot de spoorbaan
zeker nog zo'n 70 meter gaan met de
hele troep nog steeds achter ons aan.
Aangezien ik geen bagagedrager had
schreeuwde ik tegen Albert: "Lopen I
Ik had het eigenlijk niet eens hoeven
te zeggen, want hij rende reeds weg
richting noorden, zo hard als hij kon.
Ik fietste hem achterna en wij keken
niet meer op of om, totdat wij ca. 20
meter over de spoorbaan waren aan
gekomen bij de hoek naar de Java-
straat. Daar durfden wij pas achterom
te kijken en zagen dat de Pemuda's
vóór de spoorbaan waren blijven staan,
ons iets toeschreeuwende, wat wij niet
konden verstaan. Wij lieten ons buiten
adem in het gras langs de weg vallen
om wat bij te komen. Ineens zei Al-
bert: "Jack, mijn schoen is weg." Tij
dens de vlucht was een schoen van
zijn voet geraakt.
"Je krijgt wel nieuwe," zei ik tegen
hem. Wij droegen toen van die Japan
se laarzen, die wij van de RAPWI
kregen.
Bij aankomst op het werk vertelden
wij het voorgevallene aan onze baas.
Hij gaf het door aan zijn bazen, maar
het enige waar hij mee terug kwam
was de mededeling dat zij het "nog
zo erg niet vonden". Onbegrijpelijk,
want later bleek dat anderen reeds de
situatie in Kareës en de onveilige toe
stand, in het bijzonder de verbinding
met het noorden, hadden gerappor
teerd. Albert en ik durfden niet naar
huis te gaan en bleven enkele dagen
bij vrienden logeren. Er was trouwens
geen één chauffeur van de RAPWI die
naar het zuiden durfde te rijden zon
der gewapende begeleiding.
Na ongeveer een week kwam er toch
een gelegenheid om naar huis te gaan.
Er kwamen evacuees (vrouwen en
kinderen) uit het Banju Biru kamp uit
Midden-Java. Zij werden onderge
bracht in het gebouw van de Zusters-
Ursulinen. Wij corveeërs moesten hen
helpen met het dragen van hun baga
ge. Sommigen hadden djatihouten kis
ten vol met beras (kun je nagaan hoe
wij gesjouwd hebben). Enkele van die
evacuees hadden familie wonen in
Kareës en werden in vrachtauto s ge
bracht onder gewapend geleide van
Gurka's. Van die gelegenheid maakten
Albert en ik gebruik. Wij kropen ge
woon in een van die vrachtwagens en
reden zo mee naar huis. Daar heerste
een panieksituatie. Men dacht dat wij
waren gekidnapt. Wij vertelden wat er
gebeurd was, maar geruster werd nie
mand, omdat de situatie in Kareës hoe
langer hoe kritieker werd.
Van bevriende Indonesiërs hoorden
wij, dat de Pemuda's een aanval op
Kareës beraamden. Wij zagen dan ook
dagelijks zwaar gewapende lieden op
ongeveer 200 meter op de sawahs
langs Kareës trekken. De reden dat
zij niet aanvielen was waarschijnlijk
de aanwezigheid van de Japanners.
Ondanks dat er toen een merkwaar
dige situatie ontstond, namelijk dat wij
door onze voormalige vijanden werden
bewaakt, moet ik zeggen dat de Jap
pen de hun door de Geallieerden op
gedragen taak goed vervulden. Haast
bij elke brandgang, op elke belangrijke
hoek van een straat en in de sloten
langs de grens met de sawah's stond
of lag een Japanner op wacht. Toch
slaagden Pemuda's er in op een avond
het magazijn van de Kaigun in brand
te steken. Dit lag aan de Galunggung
laan grenzend aan de sawah's.
Het gevolg was een enorme rampok-
partij. Terwijl hoge vlammen de lucht
verlichtten, plunderden honderden
mensen het magazijn leeg. Deze toe
stand duurde totdat de Jappen be-
14