Uit logeren
lêriu-Jteï
x
fcr<r*<tV
«ft
Dajaks gemeenschapshuis.
ERVARINGEN MET DAJAKS (3)
door R. F. von Stietz
In kampong Padiangei, bovenstrooms de Kahayan-rivier, mocht ik volop van de
gastvrijheid der dorpsbewoners genieten. Aangezien Padjangei aan de oever
van de Kahayan-rivier ligt, kreeg het regelmatig bezoek van de bewoners van
Bandjermasin en Hoeloesoengei. Zeker eens in de maand kreeg kampong Pa
djangei ook bezoek van een Chinese taxiboot, die zowel passagiers als goede
ren aan boord had. Er werd dan zout, tabak, textiel, medicijnen enz. aan de
dorpsbewoners te koop aangeboden. De dorpsbewoners op hun beurt probeer
den bij de Chinees een goede prijs te maken voor hun verzamelde bosproduk-
ten zoals rottan, rubber, damar mata kucing (hars), reptielhuiden en vaak zuiver
Kahayan stofgoud. In dit opzicht zijn Dayaks, die aan de rivieroever hun woon
plaats hebben, bevoorrecht ten opzichte van hen die zich dieper in het oerwoud
hebben gevestigd. Hierdoor ontstaat er tussen twee van zulke Dayakdorpen
ruilhandel. Ook zijn de rivier-Dayaks vaak bekeerd tot het Christendom waar
door zij in vergelijking tot hun buren die dieper in het oerwoud wonen en animist-
Dayak zijn gebleven, gemakkelijker zijn in de omgang. Toch kwam de tijd dat ik
"uitgekeken" was op de geciviliseerde Dayak en het reeds lang gekoesterde
verlangen om contact te krijgen met de "echte Dayak", de Ot nomaden-Dayak,
was onweerstaanbaar.
Het kamponghoofd vertelde ik wat mijn
plannen waren en verzocht hem be
leefd om zijn medewerking, waardoor
ik in alle details over het doen en la
ten van Ot-Dayak van hem te horen
kreeg. Maar immer eindigde hij zijn
verhaal met "hadang dahulu" (wach
ten maar). Dit was een van die mo
menten dat ik mij als een klein kind
behandeld voelde. Dit mag niet, dat is
niet goed en dat zou te gevaarlijk zijn
enz. enz. (sial, parib, pali enz. enz.),
terwijl ik mij toch werkelijk als een
volwaardige "Dayak" voelde. Ik be
greep er geen snars van en het erger
de mij uitermate.
Het zal wel het gevolg van mijn aan
houdend gezeur over de Ot-Dayak ge
weest zijn dat op een middag het
dorpshoofd vergezeld van zijn oudste
zoon Liteh, bij mij kwam om me mede
te delen dat er twee dagen lopen
hier vandaan een Ot-Dayakkampong
moest zijn en dat ik daar wel een kijkje
kon nemen, mits ik gedurende de ge
hele reis in de directe nabijheid van
zijn zoon Liteh zou blijven.
De volgende morgen werd al heel
vroeg vertrokken, maar niet voordat
men kalk over mijn voorhoofd had ge
smeerd en iets boven mijn hoofd hield
en gelijktijdig enkele voor mij vreemde
Dayakwoorden prevelde.
De reisgroep bestond uit elf sterke
jongemannen uit het dorp. Men liep,
zoals altijd in het oerwoud, achter el
kaar met Liteh als leider voorop. Een
ieder droeg zijn wapens met mee en
een draagmand op de rug, met als in
houd hoofdzakelijk rijst, tabak, zout,
textiel enz. Ook ik ging gebukt onder
de last van zo'n gevulde rottandraag-
mand. Het werd wel een zware voet
tocht door de jungle van Borneo, daar
Liteh, naar mijn maatstaven, een veel
te hoog tempo aangaf. Daarbij kwam
nog, dat het bijzonder zwaar terrein
was en mijn draagmand zwaarder en
hinderlijker werd. Deze Dayakjongens
hadden schijnbaar geen gevoel in hun
benen. Maar mij laten kennen, dat
nooit
Na ruim twee dagen onderweg te zijn
geweest, naderden wij de plaats van
bestemming. Nog voor dat men het
dorp bereikte werd door Liteh de wel
bekende Dayakroep "Oeoeoe", ge
roepen hetgeen eveneens met "Oeoe
oe" werd beantwoord door onze toe
komstige gastheren.
De eersten uit het dorp die ons kwa
men begroeten waren de broodmage
re kampong-gladakkers met hun schel
oorverdovend geblaf. Deze felle jacht
honden, die bij geen enkel Dayakdorp
ontbreken, zijn tijdens de drijfjacht,
voor de Dayak van onschatbare waar
de. Hele avonden heb ik wakker ge
legen om gedwongen naar hun maan-
geblaf te luisteren.
Eenmaal op het dorpsterrein gearri
veerd, werd het reisgezelschap luid
ruchtig en uitbundig begroet door de
gastheren. Dat wil zeggen, mijn reis
genoten werden uitbundig begroet. Mij
bekeken zij vluchtig en schuchter en
lieten mij verder ongemoeid.
Dat was dan ook een van de vele
redenen dat ik het verstandig vond de
zijde van Liteh niet te verlaten. Maar
geheel op mijn gemak voelde ik mij
geenszins omdat de taal die gespro
ken werd door de gastheren mij niet
bekend in de oren klonk. Hooguit ver
stond ik enkele woorden zoals "Diah"
en "lyu". Maar ik werd zeer geïmpo
neerd door de aanwezigheid van op
vallend veel getatoeëerde stoere ge
wapende mannen, de krijgers.
Maar wat nog de meeste indruk op mij
maakte was dat van velen niet enkel
hun borst, rug, armen en benen waren
getatoeëerd, maar ook hun handen
wat wil zeggen, dat zij inderdaad een
of meerdere koppen hebben gesneld
zoals mij door het hoofd van kampong
Padjangei werd verteld.
En om mijn gevoel van onbehagen op
dat moment nog te vergroten, zag ik
in de voorgalerij van het Dayak-dorps-
huis, enkele gesnelde koppen hangen.
Toch voelde ik mij enigszins opgelucht
toen ik tussen die hangende gesnelde
koppen geen enkele kon ontdekken
met blond haar.
Wat er toen gebeurde was een drukte
van jewelste. Het dorpsterrein veran
derde in een complete rumoerige pa
sar. Een ieder was druk en luidruchtig
bezig zijn eigen ruilwaar te prijzen of
die van de andere af te keuren. Maar
gezellig vond ik het wel, want er kwam
geen cent aan te pas en ik kreeg er
op den duur ook de smaak van te pak
ken, want toen Liteh zijn onderhande
lingen met een der gastheren had be
ëindigd waagde ik een poging om in
het bezit te komen van een prachtige
mandau die de gastheer droeg en wel
ke ik al een tijdje ongemerkt bewon
derde.
Ik wees op de zilveren rozenkrans die
ik om mijn hals droeg en daarna op
zijn mandau, enkel met het resultaat
dat de man heftig met zijn hoofd
schudde, zich omdraaide, wegliep om
12