Verzuchting van een Javaansch paard
Lezers verzochten ons, wanneer de volledige tekst bekend
was, het afgebroken gedicht opnieuw, in zijn geheel op
te nemen.
Beste mensen, het Javaanse paard is uitgezucht.
De heer Brakkee uit Eindhoven zond ons de vol
ledige tekst, die hij gevonden had in "De kleine
Bode van Huis" nr. 9 d.d. 27 februari 1915 (I), een
uitgave van Pa van der Steur. Helaas, het lot van
het paardeken zal niet verbeterd worden. De
wreedheid van zijn baas zal leiden tot een triest
afscheid van deez' aard. Maar troost U, we weten
zeker dat de afgebeulde viervoeter met blij ge
hinnik de eeuwige grazige weiden betreden heeft
en daar nog steeds van zachte gamelanklanken
geniet en zich tegoed mag doen aan mangga,
zuurzak, ketella, goela djawa enz. Op Java worden
nu nieuwe verzuchtingen gehoord, nu van becak-
rijders. De tekst van hun verzuchting is echter
gecensureerd.
Houd op met slaan Ik wil wel trekken,
Al mis ik alle kracht.
Den ganschen dag, door stof en hitte
Trok ik toch vracht na vracht.
Hoe schraal gevoed, hoe wreed geslagen,
Vervoerde ik menig heer.
Wat striemt die zweep! Het medelijden
Genade! Ik kan niet meer.
't Is uiterst kort, mijn treurig leven,
Maar 'k heb geen spijt er van;
Steeds gaat 't werk mijn kracht te boven,
Steeds beult die bruine man.
Lui, droom'rig achter mij gezeten,
De zweep steeds tot zijn wil,
Striemt hij mijn rug en borst en pooten
Uit louter luim of gril.
Ben ik dan voor de zweep geboren?
Kwam ik daarvoor op aard
Ben ik, hoe trouw ik tracht te dienen
Meer slaag dan voedsel waard
Is 't menschdom dan zoo wreed, dat niemand
Een woordje voor mij spreekt?
Ziet niemand, hoe van angst en moeheid
Mij 't zweet van 't lichaam leekt?
"Voort!" luidt 't steeds. Puur uit gewoonte
Rijst, daalt en striemt 't koord;
Al rende ik sneller dan mijn pooten,
Toch werd ik wreed vermoord.
Benijdenswaard is 't lot der koeien,
Hoe wreed dan ook geslacht;
Zij lijden ééns, terwijl ons daag'lijks
Een langzaam sterven wacht.
Dogkar anno 1979, foto ons toegestuurd door de heer Oemar Said.
Luchtig - door een fotografische speling lijkt het paard los van de
grond met alle poten - trekt dit Javaanse paardje zijn vrachtje, een
zweep konden we op de foto niet ontdekken. Een zucht van ver
lichting na alle ellende in het gedicht.
"Kosong!" 'k Verzamel al mijn krachten,
Maar voor den laatsten keer.
Alweer die zweep! Waarom die slagen?
Ik kan, ik kan niet meer.
Daar lig ik dan, om blij om vroolijk
Te sterven, weg van d'aard
Zeg, koude dood! Verlos mij spoedig,
Mij ongelukkig paard.
Waarom kwaamt gij niet eer mij halen?
Klonk 't U dan1 niet in 't oor,
Hoe 'k zuchtend, zwoegend, telkenmale
U need'rig vroeg gehoor.
Om snel, als 't kon, mij te doen sterven?
Ja, sterven - heerlijkst woord,
Dat in mijn arm, ellendig leven
Door mij nog werd gehoord?
Dag zon! dag stal! dag kameraden
Mijn lijden is thans uit;
Dag wreede man! die onverbid'lijk
Mij daag'lijks koos tot buit.
Dag menschen! in wier dienst 'k verteerde
Het laatste mijner kracht
Daar is de dood; kom vriend, mij halen,
Hoe heb 'k naar u gesmacht
Uw kilte is warmte, vergeleken
Bij d'ijskou van den mensch;
Hem klaag ik aan - maar neen, 'k zal zwijgen;
Doch gun mij slechts één wensch,
Eén wensch te uiten voor mijn broed'ren,
Met mij van één geslacht;
Aan mij niet meer - maar aan hen allen
Worde eind'lijk hulp gebracht.
Dan neemt, hoe ongelooflijk 't klinke.
't Gemartel vast een end,
Dan wordt door hen, die na mij komen,
Een sprankje vreugd gekend.
Dan trekken zij, ik weet 't zeker,
Met blijdschap iedre vracht.
Dan wordt geen vloek, maar zegebede
Ook den Javaan gebracht.
KOOT
Madioen 27-7-1913
11