(Vervolg: "Kleinlandbouwersgezin")
legde vader wat droge twijgjes en
droge bladeren. Het is raar maar waar,
een wild zwijn zal nimmer onder de
blabar heen lopen. Wanneer het zwijn
tegen de blabar aanliep, zal hij de
richting van de tuin langs de blabar
lopen en bij de knik gekomen even
blijven staan en daarna zijn weg ver
volgen langs het korte gedeelte. Een
wild zwijn zal ook nimmer voorzichtig
lopen en knort bovendien onder het
lopen. Vader werd dan door het knap
pen van de twijgjes en de droge bla
deren geattendeerd dat zwartrok in
zijn schootsveld stond, tenminste wan
neer de wind goed lag. De eveready
knipte aan en danBENG en zwart
rok was geveld. In jagers termen kop
schot.
Het was niet altijd raak met een uit
gezette blabar, vaak genoeg kwam
vader met lege handen thuis, maar wel
onder de muskietebuiten. Op twee
hoeken van de beplante tuin bouwde
vader wachthuisjes, drie meter boven
de grond. Elk huisje was voorzien van
twee lijnen - soort drooglijn - die de
tuin in liepen. Aan het eind van de lijn
een bamboestok diep in de grond ge
plant en daaraan hingen diverse din
gen die lawaai konden maken. In het
weekend of in de vakantie mochten
wij mee waken. Bij tussenpozen werd
er dan aan de touwen getrokken, een
lawaai van jewelste. Zelfs deze me
thode was niet efficiënt genoeg, vaak
waren de zwartrokken toch nog de
tuin in geweest en hadden er een ra
vage aangericht. Soms leek het alsof
ze uit wraak en op het ritme van het
lawaai dat we maakten, vreugdedan
sen uitvoerden. Later kregen wij assis
tentie van Jopie Deckert, een zoon van
een Duitse Kleinlandbouwer die boven
op de Goenoeng toegel zijn landje had.
SENTIMENTAL JOURNEY (II)
BABBELTJE UIT AMERIKA
In kletsnatte badpakken zaten we om
de tafel onder de pajong aan de pool,
een glas kopi es soesoe voor ons,
want het was 104° F. Het was zes uur
's middags, de zon stond laag, maar
de warmte bleef. We hadden net een
portie rijst met sajoer asem en empal
op en staarden nu gezapig over het
blauwe poolwater, dat de pisangbo
men en enkele laatbloeiende bloemen
weerkaatste. Een grote tandoek van 5
sisirs pisang hing zwaar aan de ge
bogen stam; we hoopten hem over
een paar maanden te kunnen oogsten;
het is een huwelijk van een pisang
kepok en radjah, zalig zoet. Dit even
terzijde.
We besloten te kaarten, een spel met
een niet te noemen naam, maar wel
heel leuk en spannend. Intussen be
gon het te donkeren en de schemer
lamp werd geïnstalleerd, terwijl de
Chinese lantaarnboom verlicht werd
door een streng van lampjes.
De maan stond intussen vol aan de
Nadat alles weer op rolletjes liep,
geen gejaagd leven meer en de pro-
dukten uit de Alastuin al op de pasar
gebracht konden worden, besloot va
der van het restant geleende geld een
span karbouwen te kopen.
Vader had ergens een oude verroeste
incomplete ijzeren ploeg op de kop
getikt, deze repareerde hij grondig en
voorzag het van een houten trekboom.
Voorheen was het een motorploeg.
Voordat de ploeg gereed was, hoor
de andere kleinlandbouwers waar va
der mee bezig was en werd door de
meesten uitgelachen. Volgens hen was
het onmogelijk om met een ijzeren
ploeg achter de karbouwen aan te
ploegen. Maar toen alles picobello
voor mekaar was, stonden ze toch wel
met open mond te kijken en hadden
sindsdien geen commentaar meer. Het
ploegen met een ijzeren ploeg - zeer
uniek in die tijd - ging voortreffelijk.
Ik moest er toen ook aan geloven. Het
ploegen had ik gauw genoeg onder de
knie doch het inspannen van de kar
bouwen ging nogal met moeilijkheden
gepaard. Met behulp van onze vaste
koelie Dasidjan ging het prima.
Enkele maanden later - zo plotseling
na maanden lang samen voor de ploeg
te hebben gelopen en samen in een
kraal te hebben geleefd, kwamen de
twee karbouwen in een verwoed ge
vecht; de Javaan noemt het 'Djebloek'.
Ik liep die middag toevallig samen met
onze botjah-anggon (karbouwenhoe
der) naar de kraal, gelegen in de
Alastuin.
Wij zouden de karbouwen bij de Bong
laten grazen. Wij hoorden het lawaai
en bij de kraal aangekomen, zagen we
sterrenhemel en droeg er toe bij het
geheel een tropisch aanzien te geven.
Later ontspon zich een gesprek over
ons Moederland, nadat één van ons
een bundel Moessons op tafel had
gegooid. Elk van ons greep er één en
er werd weer flink gelachen om de
sappige verhalen, of er werden mooie
en goede herinneringen opgehaald over
ons geliefde Moederland. We hadden
nog steeds onze badpakken aan.
Intussen was het 9 uur geworden. De
djangkriks hieven een scherp zang
concert aan, een zacht briesje suizel
de door de oranje Bougainville. We
luisterden naar de nachtelijke gelui
den, zo vredig en zo gezellig en elk
van ons was weer op de maanver-
lichte sawahs, waar de vuurvliegjes
een mysterieus balletpatroon dansten,
begeleid door het concert van hon
derden kikkers.
"Tijd voor kopi toeboek lui", onder
brak het heimwee en het verlangen en
alles werd weer diep in het hart ge
borgen, in dankbaarheid voor het he
den. Midden in de volheid van het
leven, vergeten we nooit waar we van
wat er aan de hand was. Ze waren
met geen mogelijkheid van elkaar te
krijgen. De touwen waar ze aan vast
zaten, hadden ze reeds stuk getrok
ken en de kraal en een gedeelte van
het huis veranderd in een grote puin
hoop. Toen leerde ik iets van onze
botjah-anggon waar ik versteld van
stond en dat mij tot op heden is bijge
bleven. Hij zei: "laten wij trachten elk
achter een karbouw te komen, als ons
dat lukt dan moeten we gelijktijdig de
dijen strelen". We deden het dan ook
en warempel, beide karbouwen ston
den plots stil. Maar nu moest een der
de man er bij te pas komen om een
van de karbouwen weg te leiden, dit
moest al strelende gebeuren. Wij had
den wel getracht even met het strelen
op te houden en zo snel als we maar
konden aan hun neustouw weg te
leiden, doch helaas, het lukte ons niet
en het gevecht begon wee"- van voor
af aan. Het ging echt niet zachtzinnig
toe.
In die tussentijd bereikte het bericht
van het gevecht vader thuis. Die kwam
hals over kop naar de Alastuin en zo
konden de woedende karbouwen van
elkaar gescheiden worden. Ze waren
nooit meer bij elkaar te krijgen. Vader
was genoodzaakt hen te verkopen. De
geruchten deden de ronde dat het
het werk was geweest van een opge
schoten knaap die jaloers was op onze
botjah anggon. Uit wraak had hij mie
ren in de oren van beide karbouwen
gestopt. Een karbouw kan heel wat
velen, doch een mier in het oor moet
een vreselijk iets zijn voor zo'n beest.
Enkele weken later kocht vader een
stel - mannetje en wijfje - met het oog
op eventuele vermeerdering, doch he
laas het mocht niet zo zijn, want de
"visite" die de Gordel van Smaragd
onverwachts kreeg strooide roet in
het eten.
daan gekomen zijn en wat we zijn;
Indo's. We houden onze tradities hoog,
we voelen de onverbreekbare band
met land en volk van Indonesië, al
leven we nu in Amerika. We leven,
praten, eten Indisch, we hebben een
eigen Indo-Engels taaltje: Heb je mijn
keuken al gebroomed, (en alles met
dikke "d's" en "b's" etc.); je moet bij
Wilson avenue offrampen (een offramp
nemen), heb je de dishes al geput
away, ik heef je een fier als je niet
lissent, heb je al gekooked, als niet
dan gaan we buiten dinneren, ga dan
bidden, so lang jij altijd (een bid ma
ken bij bridgen). Bij de vierde blok
moet je left turnen. Piet hij gaat mij
altijd drijven naar huis, etc. etc."
Het was een impromptu onder-onsje,
gezellig, eenvoudig, een dongengan
om de sobats in Moesson te laten
weten, hoe we hier leven als het habis
boelan is en de dompet het niet kan
dragen, om culturele geneugten na te
jagen: Dongeng is eeuwig en bindt de
zielen in een harmonisch samenzijn in
een Indische sfeer, hier in het verre
Amerika. RITA UIT AMERIKA
19