Kolonist op Nieuw Guinea (VII)
Op zekere dag verscheen in de inham van Seroei een oorlogsbodem van de
Koninklijke Marine. Aan boord bevond zich de heer Kroon, conservator bij een
Rijksinstelling in Nederland. Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur was van zijn komst
blijkbaar op de hoogte, want ik werd kort daarna aan hem voorgesteld. Uit de
gevoerde gesprekken begreep ik dat het ging om een patrouille naar het binnen
land en waarbij dhr. Kroon ook van de partij zou zijn. Er zou een onderzoek
worden ingesteld naar de herkomst van de kolen, die aan de monding van een
rivier in het Waropèn-gebied waren aangetroffen. De kleine koolrestjes moesten
door de rivier zijn aangevoerd en ergens in de bovenloop moest zich de ontslui
ting bevinden. Delfstoffen waren voor de opbouw van Nieuw Guinea van groot
belang. De taak die ik opgedragen kreeg om deze delfstof op te sporen, leek mij
geen gemakkelijke opdracht. Het zou simpel zijn geweest indien de rivier géén
zijtakken had. Elke zijtak zou nu moeten worden nagelopen en onderzocht op
aanwezigheid van dit materiaal. Met het oog op de ravitaillering konden wij wei
eens in tijdnood komen te zitten. Een plane om onze rations aan te vullen en te
droppen hadden wij niet. Dan maar op goed geluk afWant een onderzoek naar
(eventuele) aanwezigheid van deze kolen moest toch doorgang vinden.
Nadat wij door onze Higgensboot na
bij een dorp in de Waropèn waren af
gezet, begonnen wij ter plaatse naar
prauwen, roeiers en dragers te infor
meren. We hadden geluk dat er prau
wen beschikbaar waren en dat er ver
scheidene dorpsroeiers aanwezig wa
ren die best wat geld en aangeboden
contactartikelen konden gebruiken.
Met de prauwen probeerden wij zover
mogelijk het binnenland in te komen
en waar de rivier onbevaarbaar werd,
zou de tocht te voet worden voortge
zet. Ik had ook nog de zorg en verant
woordelijkheid over dhr. Kroon. Want
onze conservator moest heelhuids en
ongeschonden naar Nederland terug
keren!
Wij boften dat op dat tijdstip de natte
moesson nog niet was ingetreden,
want dan was de expeditie vanwege
de zware regens en onbevaarbaarheid
van de sterk gezwollen rivieren, bij
voorbaat tot mislukking gedoemd.
Bij iedere splitsing van de rivier werd
de rivierbedding en de oevers op spo
ren en aanwezigheid van steenkool-
resten onderzocht. Wij konden dank
zij de lage waterstand van de rivier
en drooggevallen oevers, het spoor
een heel eind stroomopwaarts volgen.
Dit speuren en zoeken had heel wat
dagen van onze tijd in beslag geno
men. De prauwen hadden wij met de
gecharterde roeiers al enige dagen
eerder teruggezonden. Hoe dieper wij
in het binnenland kwamen, hoe rots
achtiger de rivierbedding werd. Rots
blokken soms ter grootte van een
woonhuis versperden ons de door
gang. In dit ruige bergachtig stroom
gebied waren wij geen papoeadorpjes
of gehuchten tegengekomen. Ook geen
krijgers van de Baoedistam.
Dan op zekere dag zagen wij tegen
een hoge oeverwand een ontsluiting
van de gezochte kolen. De steenkool
lagen ter dikte van een halve tot één
meter zagen wij afwisselend en in een
onregelmatige gelaagdheid tegen de
rivierwand opglooien. Hier bevond zich
dan de oorsprong van de aan de kust
aangetroffen steenkoolresten. Wij
namen van de gevonden mooi glanzen
de steenkolen enige monsters mee.
Of dit aan de oppervlakte uittredende
steenkolenveld exploitabel was, moest
door een deskundige maar nader wor
den bepaald. Zoals met vele delfstof
fen die in Nieuw Guinea te vinden zijn
(goud, nikkel, koper, bauxiet, kolen,
etc.), was door allerlei omstandighe
den de winning daarvan nog steeds
niet begonnen. Slechts de in de Vo
gelkop gewonnen aardolie, werd met
tankschepen geëxporteerd.
Gedurende de tocht door de rivieren
mocht ik van dhr. Kroon zijn meege
nomen geigerteller hanteren. Het was
een toestel dat radioactief gesteente
kon aantonen. Het was een lange me
talen staaf, gevuld met droge batte
rijen. Onderaan de staaf bevond zich
een zoeker en aan de bovenkant was
het apparaat d.m.v. een electrische
draad, met een koptelefoon verbonden.
Als je tijdens je speurtocht een ge
knetter in de koptelefoon hoorde, kon
je "Bingo" roepen. Dan was je "bin
nen" of niet natuurlijk, want alle ge
vonden ertsen, delfstoffen, etc. be
hoorden het Gouvernement toe(?l) Als
in Australië uranium was gevonden,
waarom in Nieuw Guinea dan niet?
In de droog gevallen rivierbeddingen
vond ik verscheidene mineralen, waar
onder kwartsen, bergkristallen, mooi
getekende agaten en ander gesteente.
Aangezien ik destijds in deze stenen
niet was geïnteresseerd, nam ik ook
niet de moeite ze nader te onderzoe
ken Daarbij had je tijdens een pa
trouille niet de tijd je daarmee bezig
te houden. Het idéé om je ransel met
dit materiaal te verzwaren was absurd!
Het Waropèngebied ten westen van
de grote Maberamo-rivier, behoorde
tot ons patrouille-territorium. De kust
daarvan is over tientallen kilometers
in het vierkant één uitgestrekt moe
rasgebied en overdekt met mangrove-
bossen. Wie dit gebied per prauw be
trad (een andere mogelijkheid was er
niet) moest gebruik maken van een
gids of roeiers, die de vaarroutes op
hun duimpje kenden. Anders was je
daar in dat moeras met zijn doolhof
aan vaargeulen, doodlopende kreek
jes en mangrove bomen, onherroepe
lijk verloren. De dorpjes in de om
geving van Barapasi stonden op pa
len, zodat eb en vloed daar vrij spel
hadden. Ook gemakkelijk voor de be
woners. Je wierp je afval gewoon over
de drempel van je huis en je had er
verder geen omkijken naar. Alleen het
drinkwater moest uit een bron op het
vaste land worden gehaald.
Tijdens één van mijn vaarpatrouilles
door dit mangrovegebied verzocht een
roeier mij te stoppen. Hij wees naar
een overhangende tak en zei; "Oelar
toean". In het begin zag ik niet wat hij
bedoelde, maar toen ik goed keek, zag
ik het beest liggen. Het was een py
thon van circa 4 meter lengte
Met een welgemikt schot wist ik dit
reptiel neer te leggen. Heel langzaam
gleed het lichaam naar beneden en
viel toen met een plons in het water.
Op dat zelfde moment sprongen twee
roeiers overboord en doken het dier
achterna. Een korte tijd later kwamen
ze boven water met de python in hun
handen. Grote vreugde onder de roei
ers want dat was een extraatje bij het
menu.
In het dorp aangekomen werd de slang
tijdens het bereiden van onze maaltijd
boven een vuurtje geroosterd. Ik
kreeg nog een stuk slangevlees aan
geboden, maar ik heb dit beslist en
nadrukkelijk geweigerd
Bij een andere gelegenheid liepen wij
door het moeras te baggeren. De on
dervinding heeft mij geleerd, dat vóór
aan lopen ook andere consequenties
kan hebben als je niet in dit land bent
opgegroeid. In dit geval liep onze gids
vooraan. Papoea's hebben nu eenmaal
voor dergelijke dingen een zesde zin
tuig. Op een gegeven ogenblik stond
hij plotseling stil en toen ik hem vroeg
wat er aan de hand was, wees hij op
een boomstronk die op onze route lag.
Althans dat dècht ik. Bij nadere be
schouwing ontwaarde ik, boven de
modder uitstekend, een paar ogen die
ons lodderig aankeken. Ontegenzeg
gelijk de ogen van een krokodil I I
Wij hadden op het beest kunnen schie
ten, maar indien het eerste schot niet
dodelijk was, kon de krokodil ons aan
vallen. En doordat wij in de modder
stonden, verkeerden wij in een kwets
bare positie. Met een grote boog zijn
wij toen maar om die plek heengelopen.
Voor agenten en dragers stond er die
dag geen extraatje op het menu.
BRUINSMA
(wordt vervolgd)
5