Djogjase roddels (11
De Sitinggil van de kraton in Djogja.
door R. F. Westerkamp
Gedurende mijn studietijd had ik al de gedachte mijn medische carrière in mijn
geboorteland te maken. Toen ik als assistent op de gynaecologische afdeling
werkte, wist ik al heel gauw dat ik niet mijn arbeidsterrein uitsluitend tussen
vrouwen zou moeten zoeken. Ik begon daarom te solliciteren bij de bekende
rederijen, die op Indonesië voeren. Toen ik van de Rotterdamse Lloyd bericht
kreeg dat ik begin januari op een schip als scheepsarts naar Indië kon monste
ren, heb ik dadelijk de directie verteld met 1 januari te willen opstappen. Een as
sistent-collega bood mij aan zijn uniformen voor een zacht prijsje over te nemen.
Dat was een bof, want anders zou mijn salaris aan kleding volledig opgaan. Kort
voor mijn vertrek hoorde ik via de familie Ruimschotel dat er in Djogja een arts
was, die zijn praktijk wilde laten waarnemen met optie tot overname. In die tijd
was er slechts tweemaal per week een luchtpostverbinding. Ik schreef dus een
brief, dat ik een bezoek zou brengen aan Djogja.
Het eerste contact met Indië was de
haven van Sabang. Op de eerste
wandeling die ik maakte, herkende ik
wel veel bomen en bloemen, maar ik
had nog steeds niet het gevoel thuis
te zijn. Pas toen ik door een kampong
liep en de opkringelende rook van
brandende oude takken en bladeren
rook, kreeg de jeugdherinnering een
duidelijke vorm.
In Belawan nam ik een taxi om mijn
collega Dick van der Hoeven in Medan
op te zoeken, bij wie ik ook de nacht
verbleef. Op zijn naambord zag ik tot
mijn verbazing: Kinderchirurg. "Ach",
zei hij, "voor al die navelbreukjes".
Van hazelippen bleef hij af. Voor het
eerst dronk ik daar marquisasap.
In Tandjong Priok, waar wij in de vroe
ge middag aankwamen, kon ik niet met
de passagiers van boord. Ik moest n.l.
overstappen van de Kota Pinang op
de Kota Inten en de waterschout moest
dat in mijn monsterboekje veranderen.
Het liep al tegen de schemering, toen
ik met een taxi naar Puck Hamelink kon
vertrekken. Na de kaarsrechte Priok-
weg met daarnaast sawahs kwamen
wij langs kampong Kemajoran, die er
feestelijk uitzag met al die lichtjes van
de honderden warongs. Ook daar
kreeg ik weer het overweldigende ge
voel van "hier is het" door de walm
van de talloze saté-boeren.
Voor het eerst sliep ik die nacht in
een muskietenkooi, wat in die tijd ge
bruikelijk was. Zonde van die sierlijke
hemelbedden met de mooie zilveren
klamboehaken.
's Avonds gegeten in een Chinees res
taurant in de buurt van Koningsplein.
Na een dagje Batavia nam ik de een
daagse (zo werd die trein genoemd)
naar Djogja. Daar kwam ik ongeveer
om 2 uur in de middag aan. Mijn nicht
Klaartje Michielsen was niet thuis. Zij
zat in Kali Oerang in het hotel. Met de
taxi ging ik naar "boven", zoals de
bergen heetten. En daar zat zij met
collega Vogelzang, een grote Indische
jongen. Daar spraken wij - uitkijkend
op de vlakte van Djogja - af, dat ik
zo gauw mogelijk weer naar Indië
terug zou komen om de praktijk over
te nemen. Mij werd toen wel gezegd,
dat ik waarschijnlijk ook de Sultan als
patiënt zou krijgen. Wat was nu het
geval? De Sultan had een lijfarts, die
tevens zijn hele familie behandelde,
een zekere Van Royen.
Deze was met verlof naar Europa en
had Vogelzang gevraagd zijn functie
in de kraton waar te nemen. De Sultan
had suikerziekte. Enige weken voordat
Van Royen terugkwam, kreeg de Sul
tan last van waterzucht in de benen.
Een verklaring hiervoor kon Vogelzang
niet geven. Op de dag voor de terug
komst van Van Royen had Vogelzang
zonder rationele overweging de Sultan
een vitamine B1 injectie gegeven. Toen
Van Royen in Djogja arriveerde en
hoorde dat de Sultan ziek was, ging hij
dadelijk naar de kraton, zag de dikke
benen van de Sultan en sloeg alarm.
Een soort van Pangeransraad en de
gouverneur Adam kwamen bijeen en
besloten professor Siegenbeek van
Heukelom in consult te nemen. Toen
dat gezelschap een paar dagen later
de Sultan kwam bekijken, werd de
Hooggeborene des duivels want zijn
benen hadden weer een normale vorm
aangenomen. Hij had een beri-beri op
gelopen door heel eigenzinnig te wei
nig te eten. Hij kreeg zijn eten van de
keuken van hotel Toegoe in een ran-
tang afgesloten met een gouden hang-
slotje, waarvan alleen de directrice en
de Sultan een sleuteltje hadden. Dit
allemaal uit angst voor vergiftiging, een
bezigheid die ook de beruchte Borgia's
niet onbekend was. Resultaat van dit
alles was, dat de Sultan Van Royen
niet meer als arts wilde raadplegen.
Toen Vogelzang mededeelde dat hij
naar Holland wilde, zei de Sultan:
"Dan neem ik uw wakil, maar ik wil
eerst met hem kennis maken."
Van Djogja weer de eendaagse ge
nomen naar Soerabaja om mijn oude
schoolvriend Riem Donk te bezoeken
Hij haalde mij in station Goebeng af
en we reden naar zijn huis. Rien was
nu getrouwd met Uda Veer, een lera
res Frans, die hij als leraar aan de
HBS had leren kennen. Rien, die zich
thuis aan God noch gebod stoorde tot
grote ergernis van zijn ouders, bleek
nu een gehoorzame, nette echtgenoot
te zijn geworden.
Na een paar dagen ging ik weer terug
naar Batavia om de Kota Inten op te
pikken. Ondertussen had ik een brief
geschreven naar de Rotterdamse Lloyd,
of zij voor mij geen boot hadden voor
een enkele reis naar Indië. Na een ge
zellige reis kwam ik begin mei - of
eind april - in Holland terug. Het zal
wel april geweest zijn, want het was in
Genua nog vrij koud. In Genua zag ik
op de uitreis mijn eerste profvoetbal
tussen Genua en Lucca.
De Tosari, waarmee ik naar Indië te
rugreisde, was een oude schuit met als
passagiers een honderdtal KNIL-sol-
daten, opgeborgen in de ruimen op
dubbeldekkers.
Onderweg kregen wij al een klein voor
proefje van de later zo grimmige oor
log. Vlak voor wij bij Gibraltar waren,
was een Duits marine-eskader aan het
oefenen. Op de rede van Tanger zagen
wij de vestzakkruiser Embden binnen
lopen. Onder het verdrag van Ver
sailles hadden de Duitsers een gelimi-
14