teerde marine, waar Hitier zich niets van aantrok. Dit kruisertje was wel klein, maar zwaar bewapend. In Batavia aangekomen na een wat saaie reis, ging ik via mijn nicht Puck Hamelink naar Djogja. Vogelzang had een kolossaal huis. Beneden een grote entreehal, wachtkamer, twee grote be handelkamers, een flinke eetkamer en een grote zitkamer. Van hieruit had je een mooi uitzicht op de Merapi in de blauwe verte. Boven waren drie grote slaapvertrekken en een aparte mandi- kamer en toilet. De volgende dag moesten wij al naar de kraton om de Sultan te ontmoeten en hem een insuline-injectie te geven. In de auto met chauffeur gingen wij op pad. Het kraton-complex was wel een km in het vierkant, omringd met metersdikke muren en met poorten naar alle windstreken. Wij kwamen bin nen via de noordelijke ingang. Het was een grote aloen-aloen met rechts een moskee. Recht voor ons een parasol achtige waringin met daarachter de daken van de Sitinggil en de overige kratongebouwen. Dit z.g. voorgedeelte bestond uit allerlei ommuurde binnen plaatsen, van waaruit je de grootste bereikte, waar de Bangsal Kentjono was en het echte woongedeelte, waar ook vroeger de kroonprins woonde met een eigen woonhuis. Toen wij door de poort van de voorste binnenplaats reden, werden wij aange houden door twee soldaten met ge trokken klewangs van het peloton lijf wacht cavelerie. Hun taak bestond uit wachtdiensten bij de kraton en de auto of de koets met de Sultan erin te be geleiden. Verder was er nog een echt garnizoen in de benteng gelegerd. Toen wij doorgelaten waren, kwamen Sultan Hamengkoe Boewono VIII (1921-1939) in hofornaat. (foto archief I.W.I.) wij weer op een binnenplaats, waarvan de poort door twee pradjoerits be waakt werd. Hier was de huishoudelijke dienst van de kraton gevestigd en de pendopo met een beroemde antieke gamelan. Naast de afgesloten grote poortdeur waren een paar wachthuisjes. Daarin een paar kraton-dignitarissen in zwart te, door ouderdom wat groenige uni formen en uitgerust met een echte soldatensjako en een sabel. De ene was een Indische jongen, de ander zag V.l.n.r.: Sultan Hamengkoe Boewono VII (1877-1921), zijn dochter de Ratoe Mas, gemalin van Soenan Pakoe Boewono X, die naast haar staat, en de kroonprins van Djogja (de latere Hamengkoe Boewono VIII). (Foto archief I.W.I.) er uit als een oude Pruis met zijn ge millimeterd grijs haar en wat te royaal onderhuids vet. Hij had wat last van dikke voeten en kon daardoor zijn laarzen niet aan en liep op de vroeger zo bekende zwarte gymschoentjes. Na onze mededeling dat wij de Sultan kwamen bezoeken, stond één van hen op om onze komst aan te kondigen. Hij bleef bijna tien minuten lang weg. Met een uitnodigende buiging liet hij ons door de grote deur binnen. Daar op deze binnenplaats bevond zich dus het heilige der heiligen. Een heerlijk schaduwrijk geheel met hoge sawoh- bomen (met overigens kleine oneetba re sawohs). Tussen de fraaie Bangsal Kentjono en het daarachter liggende woonhuis stond half verscholen door de chevelures en olifantsoren in de bekende potten van Chinees aarde werk een in eenvoudige witte klambi (baadje) geklede sultan. Een mens met uiterst verfijnde beminnelijke gelaats trekken. Wij bleven een paar passen voor hem stilstaan en maakten een buiging. "Doe mij maar na", had Vogelzang gezegd. Toen de Sultan zijn hand uitstak gaven wij hem een hand onder het prevelen van "Tabeh, toean Sultan". Met een uitnodigend gebaar wees hij ons te gaan zitten op de stoep, die naar de voorgalerij van het woonhuis leidde. Daar haalde Vogelzang zijn spuitje uit de vroeger zo gebruikelijke alcohol-bewaarkoker (wij leefden toen nog niet in de vreze van hepatitis B) en vulde dit met insuline-zinksulfaat, een langdurig werkende insulinevorm. De Sultan stroopte zijn mouw op, be keek heel zorgvuldig zijn onderarm en wees toen resoluut met zijn vinger op een plekje. "Disini, toean dokter" en daar ging de naald ook in. Hierna werd er hoffelijk afscheid ge nomen. De Sultan was het schoolvoor beeld van aristocratische hoofsheid. Wij verwijderden ons na telkenmale een pas achteruit te doen met te zeg gen: "Sampai ketemoe lagi, toean Sultan." (tot ziens). De kennismaking was voor mij gunstig uitgevallen. De Sultan liet een dawuh rondgaan aan zijn familieleden, dat hij dokter Wes terkamp raadpleegde, met het gevolg, dat de hele familie mij als huisarts nam. Overigens heeft deze "retraite" mij later bijna een blunder doen slaan. Bij een op één na laatste stap achter uit zag ik tussen mijn benen door, dat ik pal voor zo'n standaard met bloem pot stond. Nog één zo'n stap achter uit en ik had de pot omver gelopen. Ik sprak uitermate gebrekkig Maleis, maar mij werd verzekerd, dat Zijne Hoogheid uitstekend Nederlands ver stond, maar het niet wilde spreken. Indertijd, toen hij nog jong was, was een oudere broer van hem kroonprins. Hierover was men in kratonkringen niet geheel tevreden. Wij moeten beden ken, dat het geen zuivere erfopvolging was. De Sultan was een leenman van (lees verder pagina 21, 1e kol. onderaan) 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1984 | | pagina 15