EEN OUDERWETS KERSTVERHAAL
Dit is een ouderwets kerstverhaal, want er komt een verstoten zoon in voor,
enige sterfgevallen vinden plaats, berouw wordt getoond en er is een happy end.
Hoor maar.
Gearmd en gelukkig lopen ze door de drukke winkelstraten. Het is de dag voor
kerst en het heeft reeds drie uur geslagen, ledereen haast zich, maar in het snelle
voorbijgaan lacht men elkaar welwillend toe. De sneeuw en de pakjes in de tas
sen doen de rest.
Vanmorgen zijn ze getrouwd, heel eenvoudig in het stadhuis met een paar ge
tuigen en verder niets. Maar gisteravond hebben ze samen een kaars gebrand
in de grote kathedraal. Hij heeft jaren op kamers gewoond, zij heeft jaren voor
haar moeder gezorgd. Jarenlang is hij driemaal per week bij haar op bezoek
geweest.
Enkele dagen geleden heeft zij het huis opgezegd en heeft ze alles, maar dan
ook alles weggedaan. Ze hebben toen een kleine woning betrokken die hij heeft
ingericht. Toen hij de deur voor haar had geopend, had ze hem gekust en was
zwijgend naar binnen gelopen. Ze had rond gekeken en was toen op haar knieën
gevallen en gaan huilen, intens gaan huilen. Hij had zijn arm om haar heen ge
slagen en toen haar tranen begonnen te drogen en zij beiden lagen, luisterden
ze naar wat huisgeluiden zouden moeten zijn: een leiding, een trap, een deur,
eikaars adem. Toen het al donker was, stonden ze op. Hij hielp haar, want beiden
waren niet meer zó jong.
Opeens was hij uit huis gegaan. Eigen
lijk ook wel gezet. Hij hoort het zijn
vader nog zeggen: "En je zult doen
wat ik zeg, gvd". "Laat maar toch pa",
zei zijn moeder uit ontzag voor haar
man en liefde voor haar zoon, maar
het baatte niet, net zo min als al die
keren daarvoor. De volgende dag had
hij wat spullen gepakt, zijn kleine moe
der omhelsd en gezegd "tot ziens ja
ma". Een kamer was toen nog vlug
gevonden.
Koken kon hij niet, wassen kon hij niet,
strijken kon hij niet. Hij kon niets dan
alleen op het juiste moment een lading
blikjes op de lopende band leggen en
er weer afnemen. Maar hij leerde en
al klopten de recepten niet, vloekten
de kleuren van zijn kleding en waren
de knopen verschillend, hij wist zich
staande te houden. Achter de band, in
zijn kamer, tijdens zijn wandelingen.
Jaar in, jaar uit. Ook kon hij uren pra
ten, met zichzelf. Over Ronnie met
wie hij over de schutting had gegluurd
en de kampong had verkend. Over Sali
die hem over hanegevechten had ver
teld en over Sri, die hem wenkte als
ze iets lekkers voor hem had bewaard.
Maar nooit sprak hij over zijn ouders,
zelfs niet over zijn moeder en toch
drong haar beeld zich regelmatig aan
hem op. Soms meende hij zelfs haar
"Laat maar toch Pa" weer te horen en
zag hij haar staan, achter die man met
dat grote forse gezicht dat zo dikwijls
rood werd. Dan zette hij haar uit zijn
gedachten.
Bezoek ontving hij nooit. Dat was
trouwens verboden. Ook op bezoek
ging hij niet. "Kom eens aan" hoorde
hij wel eens en hij zei dan "ja", maar
hij ging niet. Eén keer was hij gegaan,
maar dat was op een fiasco uitgelopen.
Hij had in een hoekje gezeten en wist
niet waar ze het over hadden. Aan
drank was hij niet gewend en hij had
het gevoel dat om hem gelachen werd.
Ook heeft hij een keer min of meer
een vriend gehad, maar die was op
eens verdwenen.
Hij maakte promoties, kon zich beter
kleden, ging naar de film, las boeken
en kocht een tee-vee. Zwart-wit was
die toen nog. En op een zaterdag, bij
de kassa in de winkel, liet zij haar
beurs vallen, per ongeluk, en hij raap
te die op. Zo is het gekomen.
Toen hij haar voor de eerste maal be
zocht, had haar moeder hem even aan
gekeken en was voor de rest van die
middag onzichtbaar gebleven. De vol
gende dag werd ze door de dokter
onderzocht want ze klaagde over be
nauwdheid. "Geen opwinding" schreef
hij voor en toen de dochter hem uitliet,
keek hij haar heel even aan. De af
spraak voor die avond zei ze af.
Via via hoorde hij dat zijn moeder naar
hem vroeg, iedere dag. Op een zondag
belde hij aan. Een oude vrouw zag toen
een man staan die er goed uitzag en
haar ogen had. "Jongen" huilde ze. Op
haar smeken om weer bij haar te wo
nen - "Pa is al dood" - ging hij niet in.
"Ik kan niet ma" zei hij koel, "maar ik
kom u vaak opzoeken" en toen was
zijn stem warm geworden en had hij
haar omhelsd. Twee keer heeft hij haar
bezocht en op een avond, toen ze bij
de kachel zat, is ze overleden. Hij heeft
niet gehuild of zo, maar was dankbaar
dat hij voor twee weken weer een
moeder had. Of een zoon was geweest.
Uitgaan konden ze nooit. Zij wilde dat
ook niet, durfde ook niet. Om acht uur
de deur uit, om vijf uur weer binnen.
Dat waren de poorten die het leven
haar gegeven had. Totdat hij binnen
kwam, driemaal per week.
"Moeder heeft mij nodig" en ze keek
hem aan toen ze dat zei. Hij heeft haar
toen vastgehouden en dat is voor haar
genoeg geweest.
Zeven jaar, zeven jaar was hij haar
bezoeker. Zeven jaar heeft haar moe
der hem genegeerd. Zeven jaar gingen
voorbij, toen ging haar moeder dood.
Ze wilde zich nog aan haar dochter
vastklampen, of misschien wilde ze
haar ook wel meetrekken, maar ze kon
zich niet meer oprichten. Met haar
laatste blik zag ze hem staan, met zijn
hand op haar dochters schouder. Zo
stierf ze, met open ogen. Hij heeft ze
gesloten.
Gearmd en gelukkig lopen ze van de
drukte vandaan, naar huis. "Wacht
even" zegt hij en hij koopt een van de
laatste kerstbomen. "Onze eerste
boom" zegt hij en zij kust hem, zomaar
midden op straat. Enkele voorbijgan
gers zeggen "Gelukkig kerstfeest" en
lopen lachend door.
RALPH BOEKHOLT
Illustratie: WIM
6