clameerde, dat Malang daar een onder deel van was. Aan de voortdurende krijgstochten van de Susuhunan kwam eens een einde, toen de bewindhebbers van de Oost Indische Compagnie "ontdekten", dat zij rechten op de vruchtbare hoogvlak te van Malang konden doen gelden, als onderdeel van Pasuruan. Aanvan kelijk werd getracht het toenmalige "hoofd" van het Landschap Malang, de Adipati Malojo Koesoemo, vrijwillig "d'Edele Compagnie" als opperheer te doen erkennen, doch toen deze dit weigerde, werd in 1767 een Neder landse krijgsmacht uitgerust, die uit Pasuruan tegen hem optrok en na een hevig gevecht versloeg. Zoals toen te doen gebruikelijk was, werd ter beves tiging van het Nederlands gezag op het sterkste punt van het veroverd land een versterking gebouwd en dit geschiedde aan de linker Brantasoever, ter plaatse waar thans een Militair Hospitaal staat. Hier werd ook de "loge" - de zetel zouden wij thans zeggen - van de Oost Indische Compagnie gevestigd. De "loge" kreeg in de volksmond reeds spoedig de naam van "loji" en de plaats waar deze zich bevond werd door de Javanen reeds spoedig met "ka-loji-an" aangeduid. Door samen trekking der lettergrepen ontstond al lengs de naam van "Klojen", welke benaming wij thans na ruim 160 jaren, nog terugvinden in verschillende straat namen zoals Klojen-lor, Klojen-kidul enz. Opmerkelijk is, dat men thans nog de woning van de resident aan de Aloon-aloon de "loji" noemt. Hier vin den wij dus de naam van de zetel van het gezag na anderhalve eeuw onge wijzigd terug. Malang was in die dagen nog zeer schaars bevolkt. Er waren vermoede lijk nog geen 1.000 Javaanse ingezete nen, wier woningen gelegen waren aan de rechter Brantasoever, ongeveer van Jodipan Wetan tot Kotalama. Ter verkrijging van het contact met de bevolking stelde de Compagnie een regent aan met de titel van "temeng- gung". Dit hoofd kreeg een vrij uitge strekt terrein in eigendom aangewezen, eveneens aan de rechter Brantasoever ten Zuiden van de tegenwoordige Spoorstraat gelegen. De hier allengs ontstane inheemse nederzetting draagt thans nog de naam van "Temenggun- gan". Wie de eerste Nederlanders te Malang waren is niet met zekerheid bekend; vermoedelijk werd de "opperkoopman" Martinus Hoffman het eerst met de lei ding der zaken belast. De zetel van het Europese gezag bleef tot 1821 gevestigd aan de linker Bran tasoever op de plaats waar thans het Militair Hospitaal staat. Opzettelijk spreken wij hier van het "Europees" gezag, daar ook het Franse regime van Napoleon en het Engelse tussenbestuur onder Raffles zich van 1810 tot 1816 hier deden gelden. Achter de "loge" aan de oever van de rivier, bevond zich het kerkhof der oude Oost Indische vestiging, waar vele graven waren, met uitstekend bewaard gebleven grafzer ken. Bij de bouw van het Militair Hos pitaal in 1864 werden de graven ech ter weggeruimd. De resten van het kerkhof werden in de terreinplooien van de Brantas gedeponeerd of, waar nog mogelijk, benut voor het leggen van de fundamenten van het Zieken huis. Onschatbare historische gege vens, betrekking hebbende op de eer ste tijd van de vestiging der Nederlan ders te Malang, gingen hiermede ver loren. Aan een oude beschrijving van het landschap Malang, tegen het einde der V.O.C., ontlenen wij de volgende ge gevens: "Wanneer men toen van Pasuruan naar Malang ging, dan moest men eerst door een grote vlakte gaan van ruim zeven uren gaans, merendeels met alang-alang en wilde rotan begroeid, ofschoon er hier en daar ook wel enige jati-, gemuti- en sono bomen gevonden worden. Vervolgens passeerde men tussen de hoge bergen Arjuno en Teng- ger, alwaar men in een schone vallei een grote vlakte vond en velden met rijst, jagung, kacang en jarak, waaruit de inwoners hun bestaan vonden. Verder ging men langs slechte wegen, tot men naderde tot Malang, een zin delijk uitziende Inheemse negorij, met brede straten en beplant met zeer weelderige koffiebomen, rijst en ande re aardvruchten, die echter alleen maar dienden tot voeding van de planter, zijnde door de aanwas van het volk de opbrengst nog niet zo groot, dat de rijst van de Oost Indische Compagnie enig voordeel zoude kunnen aanbren gen. En dit te minder, door de afvoer daarvan de kosten en de moeite niet zou kunnen evenaren. Peper en indigo konden niet zo groei en door het koude klimaat. De bevol king dreef handel in tabak, kasumba en katumbar. De koffie groeide goed in het Ngantangse. De Zuidzijde van Ma lang was toen nog ongenaakbaar; een oude schuilplaats van voorname rebel len en kwaadgezinden. (lees verder pagina 15) De aloon aloon van Malang. IXSS- De driesprong Oro-Oro Dowo (Tjelaket-Kajoetangan) in Malang 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 13